Vermogensbeheerder Wilfred Aalders deel 9d
vervolg uitspraak rechtbank Den Bosch 22 november 2010
Project TTS
(Feit 2G)
Met betrekking tot het project Third Transaction System B.V. heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen zijn mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 januari 2000 tot en met 7 januari 2008 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, en/of Zwitserland en/of Groot-Brittannië, [aangever 26] en [aangever 3] en [aangever 27]en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- na laten te vermelden dat verdachte en/of zijn mededader(s) financiële belangen had(den) in TTS B.V., Third Transaction SA (hierna te noemen: TTS SA) en P.I.M. Associates Ltd.;
- na laten te vermelden dat 250.000 pond sterling van het totale aankoopbedrag van de rechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card Infrastructuur beschreven als ""The Third Transaction System" als commissie zou worden betaald aan P.I.M. Associates Ltd. te Hong Kong;
- een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening, het kopen van een aandelenbelang en aan het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in genoemde ondernemingen;
- misbruik te maken van het bij genoemde beleggers/investeerders opgewekt vertrouwen;
- genoemde beleggers/investeerders mee te delen/bij hen de indruk te wekken dat:
* er geen/nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in of het verstrekken van een lening aan TTS B.V. en TTS SA.
* TPC International B.V. namens TTS B.V. en TTS SA een optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Car Infrastructuur had aangekocht/verworven;
* TTS B.V. en/of TTS SA de begunstigde was/waren van de rechten op/het eigendom van de optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur;
* de vraagprijs/het aankoopbedrag van de optievergoeding voor de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card Infrastructuur 750.000 pond sterling bedroeg;
* naar verwachting rond maart 2002 de producten van The Third Transaction System gereed zouden zijn en dat de producten van The Third Transaction System rond maart 2002 op de wereldmarkt zouden worden gebracht;
* TTS B.V. en TTS SA een minimale waarde zouden hebben van ongeveer 100 miljoen pond sterling.
Vooraf
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Na een korte bespreking van de ontvankelijkheidsverweren volgt een beschrijving van het project Third Transaction System, verder te noemen: TTS.
Vervolgens zullen de verklaringen van de aangevers worden besproken. Daarbij zal het tijdstip en omvang van hun investering aan de orde komen. Tevens zal worden weergegeven op grond van welke feiten en omstandigheden ieder van hen besloot te investeren in TTS.
In het daaropvolgend deel zal worden ingegaan op de inhoud en totstandkoming van de optie-overeenkomst van TTS, waarbij bijzondere aandacht zal bestaan voor de wijze van totstandkoming van de optieprijs van 750 duizend pond en de besteding van 250 duizend pond van die optieprijs.
Aansluitend daarop zal ingegaan worden op de feitelijke rol van de verdachten binnen TTS, waarbij niet alleen aandacht zal worden besteed aan het tijdvak voor de daadwerkelijke investeringen, maar ook acht zal worden geslagen op (een deel van) de inhoud van ieders handelen in de periode daarna.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten......)
Third Transaction System
Dit investeringsproject heeft betrekking op de uitwerking en verdere exploitatie of verkoop van (de intellectuele eigendomsrechten en verder daarmee samenhangende rechten) van een bepaald betalingssysteem (in ontwikkeling), aangeduid als Third Transaction System. De investering had de vorm van een lening. De omvang van de lening gaf aan de leninggevers/investeerders tevens recht op een deel van de (eventueel) te behalen (netto) winst bij verkoop van het systeem aan een derde partij118.
Hierna wordt onder het kopje " inhoud van de optieovereenkomst " nader ingegaan op de optieovereenkomst die materieel de basis vormde voor het TTS-project.
Oordeel van de rechtbank
Misbruik van vertrouwen
De investeerders hadden een groot (persoonlijk) vertrouwen in [verdachte] en mochten dat ook hebben, gelet op zijn voormalige staat van dienst als bankier en (nadien) zijn positie als vermogensbeheerder. De (positieve) resultaten binnen het formele vermogensbeheer door TPC/[verdachte] zullen ongetwijfeld het vertrouwen van deze beleggers/investeerders in [verdachte] hebben vergroot. Daardoor waren de beleggers/investeerders nog meer geneigd om te vertrouwen op de inhoud van de adviezen van [verdachte] en de brochures van/over TTS. De rechtbank is van oordeel dat opzettelijk misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de investeerders hadden in [verdachte] als hun vermogensbeheerder. Door tegenover de investeerders een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's, onder meer door te zeggen of te suggereren dat er door [verdachte] zelf ook een substantiële investering was gedaan in TTS en/of dat hij (zelfs) zijn pensioengelden als zodanig had aangewend zijn deze investeerders verder op het verkeerde been gezet.
Nagelaten te melden dat de optieprijs was verhoogd met 250.000 pond.
De rechtbank acht bewezen dat het voorstel tot verhoging van de optieprijs naar 750 duizend pond afkomstig van [verdachte] en [medeverdachte 1]. De rechtbank baseert dit oordeel op de tekst van de brief 21 juni 2000 zelf en de wijze van totstandkoming van die brief. Hierboven is onder het kopje "optieprijsverhoging met 250.000 pond en verdere betaling ervan" het bewijs uitgebreid weergegeven.
In deze brief schrijft [verdachte] dat de tekst van de optieovereenkomst dient te worden aangepast (en geeft hij aan dat [betrokkene 33] moet instemmen met de wijzigingen Kopie van deze brief is verzonden aan [medeverdachte 1] en [betrokkene 7]. Uit de hierboven genoemde stukken blijkt wanneer en wie zijn betrokken bij de tostandkoming van de brief van 21 juni 2000 tot stand is gekomen. Het toont bovendien de nauwe samenwerking aan die toen bestond tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7]. Ook de hiervoor omschreven gang van zaken rond de verdere betaling van de 250 duizend pond draagt bij aan dit oordeel. Dat die samenwerking nauw en volledig was volgt verder uit het feit dat deze is voortgezet na de eerste investeringsronde TTS in 2000. Uit stukken (zoals de eerder uitgebreid omschreven bespreking op 20 september 2000) en de hierboven geciteerde verklaringen van de getuigen [aangever 26], [aangever 28], [betrokkene 3] en [betrokkene 7] blijkt dit overtuigend. Dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] volledige wetenschap van de betaling aan [betrokkene 7] hebben gehad, blijkt o.a. uit de door beiden getekende betalingsopdracht aan de bank van PIM119. Dit stuk bevestigt bovendien de juistheid van de verklaring van [betrokkene 7], en vergroot daardoor ook de betrouwbaarheid van [betrokkene 7] wanneer hij verklaart dat de 250.000 pond (nagenoeg) gelijkelijk is verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en hemzelf.
Geen van de vier investeerders is er van op de hoogte dat 1/3e deel van de totale optievergoeding, dus 250 duizend pond, in 2000 is verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7].
Informatie over de risico's
[aangever 27], [aangever 3] en [aangever 26] hebben verklaard dat door [verdachte] mondeling is aangegeven dat de risico's (relatief) beperkt waren. Verder is door [verdachte] gezegd of de suggestie gewekt tegenover [aangever 3], [aangever 26] en [aangever 27] dat hij zelf aanzienlijk geldbedragen en/of (delen van) zijn pensioenvoorziening in het TTS project had geïnvesteerd. Dit versterkte het reeds bestaande vertrouwen in [verdachte], maar vooral leken hierdoor ook de risico's kleiner van het investeren in het door [verdachte] aanbevolen TTS-project.
Uit niets is echter gebleken dat [verdachte] en/of [medeverdachte 1] geld hebben geïnvesteerd in het TTS-project. [medeverdachte 1] was net als [verdachte], [betrokkene 7] en [betrokkene 12] aandeelhouder van TTS, zo blijkt uit het verslag van de bijeenkomst van 20 september 2000 tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [betrokkene 7]. Van een lening aan TTS of andere vorm van investering in TTS door deze personen is echter niet gebleken.
De rechtbank acht de weergegeven verklaringen van de aangevers geloofwaardig, mede gelet op het patroon van handelen van [verdachte] naar de investeerders toe. Ook in andere projecten wordt door investeerder in gelijke zin verklaard
De wezenlijke rol die de verdediging toedicht aan [betrokkene 3] kan niet volgen uit de inhoud van het dossier. [aangever 26] beschrijft in zijn hierboven geciteerde getuigenverklaring [betrokkene 3] als zetbaas van [medeverdachte 1] en [verdachte], terwijl [betrokkene 3] zelf aangeeft dat hij op veel punten afhankelijk was van [verdachte] en [medeverdachte 1] en verantwoording diende af te leggen aan [verdachte]. Ook uit de schriftelijke stukken zoals de afstemmingsoverleggen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1], blijkt niet van een wezenlijke rol op beleidsniveau of andere reële invloed van [betrokkene 3] binnen het project TTS.
Medeplegen
De rollen van [verdachte] als [medeverdachte 1] zijn op grond van de onder het kopje " geciteerde verklaringen en stukken gedurende de gehele periode van 2000 tot na 2002 aan te merken als die van onderling gelijkwaardige beleidsbepalers. De getuigen [betrokkene 7], [betrokkene 3], [aangever 26], [getuige 4] en [aangever 28] beschrijven deze rollen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. [verdachte] bevestigt bovendien tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris dat hij [medeverdachte 1] meer heeft gezien als mede-ondernemer in het TTS-project120.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 1] die gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar hadden in het TTS-project, blijkt ook uit stukken die zich in het dossier bevinden. Het al eerder genoemde en hiervoor uitgebreid geciteerde verslag van de bijeenkomst van 20 september 2000 is hier een voorbeeld van. Ook het feit dat de 250.000 pond "extra" optie-kosten gelijk tussen hen zijn verdeeld een ander. Uit latere, bijna uitsluitend bilaterale, bijeenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt dat TTS een vast onderwerp van bespreking is geweest. Verder blijkt dat uit de verslagen van die besprekingen dat die niet alleen juridisch waren maar ook (en soms voornamelijk) strategisch/inhoudelijk van aard. Tenslotte versterkt de weergave van deze besprekingen het beeld dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] gedurende lange tijd op voet van gelijkwaardigheid is samengewerkt121.
Uit het geheel deze bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en volledig hebben samengewerkt bij het plegen van de oplichtingen, zodat sprake is van medeplegen. Dat [medeverdachte 1] geen direct contact heeft gehad met de investeerders om hen te bewegen tot afgifte van geld, doet daar niet aan af.
Wederrechtelijke bevoordeling
Hetgeen hiervoor reeds in het subdossier [HONG KONG HOLDING] is overwogen over het begrip "zichzelf of een ander te bevoordelen" is ook in dit subdossier deels van toepassing. Met name het gedeelte van de overweging dat "bevoordelen" er ook in kan bestaan dat derden, zoals in deze zaak de beleggers/investeerders door toepassing van oplichtingsmiddelen worden overgehaald om hun geld toe te vertrouwen aan verdachten ten behoeve van het (mede) door hen opgezette project/bedrijf. Beide verdachten hebben bovendien in de tenlastegelegde periode ook rechtstreeks geldelijk voordeel gehad, het hiervoor al genoemde eenderde deel van 250.000 pond.
Aandelen niet geleverd.
In het dossier bevindt zich geen schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de verdachten de rechten schriftelijk hebben overgedragen aan de investeerders in TTS B.V. Ook uit andere stukken kan niet worden afgeleid dat een dergelijke overdracht van rechten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig was vastgelegd en evenmin dat de betrokken investeerders daar kennis van hebben gehad of op andere wijze rechten aan konden ontlenen.
Het schriftelijke stuk dat hierboven is omschreven als "structuur" onder het kopje "inhoud van de optieovereenkomst" is daartoe volstrekt onvoldoende.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 februari 2000 tot en met 1 januari 2003 in Nederland en Zwitserland en Groot-Brittannië, tezamen in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 26] en [aangever 3] en [aangever 27]en [aangever 28] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- nagelaten te vermelden dat een bedrag van 250.000 pond sterling van het totale aankoopbedrag van de optie op de rechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") als commissie zou worden betaald/vergoed/overgedragen aan: P.I.M. Associates Ltd. te Hong Kong en/of
- een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan de onderneming TTS B.V. en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en/of
- die beleggers/investeerders medegedeeld, althans bij die beleggers/investeerders de indruk gewekt dat:
* TPC International B.V. namens Third Transaction System B.V. en/of Third Transaction System SA een optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") had aangekocht/verworven en/of
* Third Transaction System B.V. en/of Third Transaction System SA de begunstigde was van de rechten uit de optie op de wereldrechten van de intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") en/of
* de vraagprijs/het aankoopbedrag van de optievergoeding voor de wereldrechten van de intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") 750.000 pond sterling bedroeg,
waardoor bovengenoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 3.
Aan verdachte wordt kort samengevat verweten dat hij op 15 juni 2005 als beëdigde getuige ter terechtzitting van de civiele rechter te Roermond opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd door in strijd met de waarheid te verklaren:
- dat hij niet betrokken was bij de Hong Kong vennootschap P.I.M.;
- dat hem niet bekend was dat een bedrag van £ 250.000,- als commissionfee was bestemd;
- dat hij geen fee heeft ontvangen.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Aansluitend zal een zakelijke weergave van de bewijsmiddelen worden gegeven.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten......)
Het oordeel van de rechtbank.
Op 15 juni 2005 heeft [verdachte] een getuigenverklaring afgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat hij voorafgaand aan dat verhoor de belofte heeft afgelegd dat hij als getuige de waarheid zal spreken tijdens het verhoor.
In dit verhoor heeft [verdachte] onder meer verklaard:
"Ik ben niet betrokken bij de Hong Kong vennootschap PIM". Ik ben er niet mee bekend dat er een bedrag van £ 250.000 als commission fee is ontvangen. Ik heb helemaal geen fee ontvangen".122
Hetgeen onder TTS door de rechtbank is genoemd als bewijsmiddelen en aansluitend is overwogen omtrent de betaling van de 250.000 pond en de verdeling van dat bedrag als onderdeel van een commissiebetaling aan [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7] wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd, met name de in dat subdossier opgenomen bewijsmiddelen onder het kopje "optieprijsverhoging met 250.000 pond " en het kopje "[betrokkene 7]" en de overwegingen van de rechtbank daaromtrent.
In essentie komt het er op neer dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7] een bedrag van 250.000 pond als commissiebetaling (extra) hebben op laten nemen in de optie-overeenkomst tussen TPC en Nexus Ltd. en dat zij dit bedrag in onderling overleg hebben verdeeld. [medeverdachte 1] heeft voorafgaand aan dat moment samen met [verdachte] en [betrokkene 7] gewerkt aan het aanpassen van de optie-overeenkomst. [medeverdachte 1] heeft korte tijd na betaling van de opievergoeding van 750.000 pond verzocht van dat bedrag de 250.000 pond over te maken naar de rekening van PIM.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben zich beiden verweerd door aan te voeren dat zij zich ten tijde van het verhoor in Roermond niet hebben gerealiseerd waar de vragen over PIM betrekking op hadden.
De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het navolgende.
Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] zijn in 2000 beiden zeer nauw betrokken bij PIM, maar ook bij de totstandkoming van de (extra) betaling (en aansluitende verdeling) van 250.000 pond in het kader van het TTS-project. Het resultaat voor zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] (al dan niet via ieders persoonlijke (holding)vennootschap) betreft een zeer aanzienlijk bedrag (van nagenoeg 300.000 gulden), een bedrag dat als (extra) baten toch een opvallende gebeurtenis moet zijn geweest. Minstens zo belangrijk is dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] als rekeninghouder in dezelfde periode (juli - augustus 2000) hebben moeten tekenen voor de uitbetaling vanaf de PIM-bankrekening in Hong Kong van de 77.600 pond aan [betrokkene 7], zodat ook beiden wetenschap hadden van de omvang én reden van betaling. Zij wisten dus allebei dat [betrokkene 7] geen 250.000 pond kreeg uitbetaald, maar slechts iets minder dan een derde. [betrokkene 7] heeft op een geloofwaardige wijze de gang van zaken rond de uitbetaling van de 250.000 pond uiteengezet. Ook op dit onderdeel verwijst de rechtbank naar haar overweging in het TTS-subdossier over de betrouwbaarheid van [betrokkene 7].
Dat vragen niet in de verleden tijd zijn gesteld en/of betrekking hebben op feiten en omstandigheden uit 2000, maakt dit niet anders. De functie van een voorlopig getuigenverhoor is, zoals bekend, om door middel van verhoren feiten en omstandigheden (proberen) vast te stellen die van belang kunnen zijn voor een nadien aan de rechter voor te leggen geschil. Het voorlopig getuigenverhoor ging dus, gelet op de door zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] aangegeven kern van het geschil tussen [betrokkene 3] en Nexus, over de gang van zaken rond de totstandkoming van het TTS-project, een project waarvan de optie-overeenkomst tussen TPC en Nexus in 2000 een zeer wezenlijk onderdeel heeft gevormd. Het is daarom, zeker voor juristen als [verdachte] en [medeverdachte 1], al om die reden volstrekt ongeloofwaardig dat zij voorafgaand of tijdens het verhoor geen link hebben gelegd naar PIM. Immers, ook alles wat zich in 2000 heeft voorgedaan in relatie tot de optie-overeenkomst zou tijdens een voorlopig getuigenverhoor onderwerp worden tijdens een getuigenverhoor.
[betrokkene 19] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat als [medeverdachte 1] over P.I.M. associates Ltd., dan sprak over PIM. De officier van justitie heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij dit getuigenverhoor heeft bijgewoond en dat [betrokkene 19] het woord PIM uitsprak als de Nederlandse jongensnaam Pim, en niet sprak over Pee-Ai-Am123. Dat dit het geval is blijkt bovendien uit het later overgelegde aanvullend proces-verbaal van de officier en de politieambtenaar [verbalisant 2] d.d. 13 oktober124. Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] niet uitsluitend spraken en schreven over P.I.M. associates Ltd. blijkt ook uit een groot schriftelijke stukken125. Ook uit de mails van 9 en 14 juni 2005 van [medeverdachte 1] aan [betrokkene 19] blijkt dat [medeverdachte 1] schrijft (en informatie vraagt) over PIM Ltd.. Uit de antwoorden daarop van [betrokkene 19] blijkt dat ook [betrokkene 19] op zich begrijpt wat door [medeverdachte 1] bedoeld wordt met PIM Ltd.126 Uit deze mails blijkt niet alleen dat [medeverdachte 1] spreekt over PIM (ltd), maar ook dat hij dat doet in juni 2005, dus relatief kort voor zijn verhoor in het voorlopig getuigenverhoor.
Uit het vorenstaande volgt dat [verdachte] evenals [medeverdachte 1] bij het afleggen van hun verklaring bij de rechter, en nadat zij als getuige de belofte hadden afgelegd en daarmee onder ede verklaarden, opzettelijk onwaarheid hebben gesproken, zodat het tenlaste gelegde bewezen kan worden zoals hierna weergegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dan verdachte
op 15 juni 2005 te Roermond ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige in de zaak tegen de verweerder Nexus UK Centre Ltd., nadat hij in handen van de civiele rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
- dat hij, verdachte, niet betrokken is bij de Hong Kong vennootschap PIM en
- dat het hem, verdachte, niet bekend is dat er een bedrag van 250.000 Engelse ponden als commission-fee is bestemd en
- dat hij, verdachte, helemaal geen fee heeft ontvangen.
Feit 4.
Aan verdachte wordt kort samengevat verweten dat hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juni 2004 te Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogen[betrokkene 17]ch en/of elders in Nederland en/of op een of meerdere plaatsen in China en/of Hong Kong en/of Zwitserland en/of België en/of Luxemburg, samen met zijn mededader(s) een gewoonte heeft gemaakt van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruikmaken van geldbedragen, terwijl hij wist dat (een gedeelte van) die bedragen als belasting had moeten worden afgedragen. Het betreft:
- een geldbedrag van € 213.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 128.000,-, van [aangever 15];
- een geldbedrag van € 119.950,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 84.650,-, van [aangever 29];
- een geldbedrag van € 311.745,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 281.745,-, van [aangever 30];
- een geldbedrag van € 130.605,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 115.605,-, van [aangever 31];
- een geldbedrag van € 275.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 195.000,-, van [aangever 32];
- een geldbedrag van € 540.000,-, althans een gedeelte van dat bedrag, van L.P.D.M. [betrokkene 1];
- een geldbedrag van € 30.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 17.500,-, van [aangever 33].
(Standpunten.......)
Bewijsoverwegingen
Vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen 'afkomstig (...) van enig misdrijf' in de zin van de art. 420bis en 420quater Sr (HR 7 oktober 2008, LJN: BD2774).
[verdachte] heeft in zijn schriftelijke verklaring verklaard dat klanten TPC benaderden voor een oplossing ten aanzien van geld dat aan het zicht van hun omgeving en de fiscus was onttrokken. Na intensief overleg met en input van [medeverdachte 1] en in meerdere mate van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is gekozen voor de oplossing met de discounted loans127.
Discounted loans zijn leningen die met korting (vanwege de veronderstelde gebrekkige solvabiliteit van de debiteur), voor minder dan de nominale waarde worden verstrekt en dat noodlijdende bedrijven dankzij de leningen weer succesvol zouden kunnen worden en daardoor de lening voor het nominale bedrag (waardoor de investeerder een flinke vergoeding krijgt) zou kunnen terugbetalen.
De verdenking ten aanzien van het project discounted loans is dat er in werkelijkheid helemaal geen leningen bestonden en dat deze werden gefingeerd om zwart geld uiteindelijk als wit te kunnen verantwoorden. De "leningen" werden verstrekt voor een bedrag dat minder is dan de nominale waarde en dat dit bedrag met wit geld werd gestort. Het via een omweg daartoe (bij)gestorte zwarte geld werd - samen met het eerder wit gestorte bedrag - als "aflossing" van het nominale bedrag verantwoord en het zwarte deel was het "rendement" op de investering (zoals besproken op de zitting van 5 oktober 2009).
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in het eerste jaar dat hij bij TPC werkte van [verdachte] heeft vernomen dat binnen TPC zwart geld beheerd werd. Betrokken waren toen [verdachte], [medeverdachte 4], [betrokkene 12] en hij zelf. Dat geld was in het buitenland ondergebracht en voor het beheer van dit buitenlandse vermogen werd door [verdachte] 1% fee in rekening gebracht. Die fee werd een keer per jaar in Zwitserland opgehaald. Deze fee was van de rekeningen van de klanten afgehaald en op een Zwitserse bankrekening, genaamd Isaias, gezet. De fee werd verdeeld onder o.a. [verdachte], [betrokkene 12], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft tevens verklaard dat [medeverdachte 1] ook wist van het beheer van het zwarte geld door TPC en van het bestaan van de Isaias rekening. Over zijn eigen rol verklaart [medeverdachte 3] nog dat hij bij een aantal klantenbezoeken aanwezig was waarbij [verdachte] naar zwart geld van klanten vroeg en de oplossing gaf128.
Door de digitale recherche is de computer van TPC onderzocht. De gehele briefwisseling met betrekking tot het Discounted Loans project, inclusief de brieven van [betrokkene 19], is gemaakt op de computer van TPC129. Een deel van de brieven is gemaakt op 13 augustus 2003.Op een brief die moet doorgaan voor een brief die aan [betrokkene 19] is verstuurd staat vermeld:
"[medeverdachte 1], een opzetje voor de wissel. Is het zo goed? En welk document heb ik nog nodig?"
Ook deze brief is gemaakt op 13 augustus 2003130.
[verdachte] heeft aanvullend nog verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gefingeerde correspondentie (als hiervoor bedoeld) met [betrokkene 19] heeft gecreëerd met als onderwerp discounted loans waarin klanten van TPC konden deelnemen. Dit zou gebeurd zijn omstreeks augustus 2003. [verdachte] heeft voorts het volgende verklaard. [medeverdachte 3] heeft de layout gedaan, de inhoud is gemaakt door [medeverdachte 1] en mij. Het ging om klanten van TPC. Ze wilden graag dat hun geld op een rekening in Nederland zou komen. Het ging om geld dat klanten op buitenlandse rekeningen hadden staan. De herkomst van het geld was mij niet altijd door klanten medegedeeld. Het kan zijn dat het om niet gefiscaliseerd geld ging. Uiteindelijk zijn we over de verzoeken gaan nadenken en heb ik erover gesproken met [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. In een brainstormsessie is het plan naar voren gekomen. Ik zal met het plan naar klanten zijn gegaan.
Over het bericht op 13 augustus 2003 en de vragen aan [medeverdachte 1] heeft [verdachte] verklaard dat hij aan [medeverdachte 1] gevraagd heeft of hij het eens kon zijn met de opzet van de briefwisseling. Met opzetje voor de wissel bedoelde [verdachte] de opgezette briefwisseling tussen [betrokkene 19] en TPC131.
[medeverdachte 3] heeft over de uitwerking van het project verklaard en heeft de bevindingen van de digitale recherche eveneens bevestigd. Discounted loans was een witwastraject. Hij heeft verklaard132: [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben het zo bedacht hoe het zou moeten gaan werken. Op een gegeven moment was het zo ver dat het project van start zou gaan. [verdachte] heeft de brieven met de hand geschreven van TPC aan [betrokkene 19] v.v. Ik kreeg opdracht van [verdachte] ze uit te werken en ervoor te zorgen dat ze enige tijd geleden geschreven waren. Voor de ondertekening van [betrokkene 19] is de ingescande handtekening gebruikt. De tekst heb ik ter controle aan [verdachte] en [medeverdachte 1] gestuurd. Het is wel zo dat ik ook met Thijs [medeverdachte 1], in het bijzijn van Wilfred [verdachte], over dit correspondentiedossier heb gesproken. [verdachte] heeft de documenten allemaal getekend, ze zijn toen per Fed Ex naar [betrokkene 19] gestuurd. [betrokkene 19] had de stukken nodig als documentatie ten behoeve van de gelden op zijn derdengeldrekening. Er was toen al een afspraak met [betrokkene 19] gemaakt. Hij wist van het gebruik van zijn handtekening. Volgens mij hebben alle klanten een setje correspondentie gehad, in ieder geval 2x [aangevers 30 en 31]. Bij dat setje zaten 2 overschrijvingsformulieren, een voor het overboeken van het witte geld, en een voor het overboeken van het zwarte geld, wat meteen de sluiting was voor de rekening in Zwitserland. Klanten tekenden ter plekke de formulieren. Van het formulier van het witte gedeelte werd een kopie gemaakt. Van het formulier van het zwarte gedeelte niet, dat werd doorgestuurd aan Dexia. Wij kregen bevestiging van [betrokkene 19] als het geld op de rekening stond. Brieven met fictieve winst werden door mij pas opgemaakt als het zwarte geld gestort was, op aanwijzing van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Dat Discoanted Loans een witwasproject was wisten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [verdachte], [betrokkene 19]en de klanten.
Geconfronteerd met een stortingsbewijs d.d. 17 november 2003 waarop staat geschreven "given by [medeverdachte 1] in Excelsior"133 heeft [betrokkene 19] verklaard dat [medeverdachte 1] hem een bedrag van € 75.000,- heeft overhandigd dat afkomstig was van [aangever 15] en dat moest worden gestort op zijn cliëntsaccount134.
[medeverdachte 3] heeft een mailbericht aan [betrokkene 19] gestuurd op 15 januari 2004 waarin hij over Discounted Loans schrijft:
"Met betrekking tot de openstaande facturen voor het Brand Names en Discounted Loans project. Ik wacht op goedkeuring van Thijs [medeverdachte 1]. Ik laat het je z.s.m. weten."135
[betrokkene 19] heeft op 11 januari 2004 aan [medeverdachte 1] en [verdachte] een rekening gestuurd voor de projecten Discounted Loans en Brand Names. Op de rekening staat onder meer vermeld:
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] en [medeverdachte 1] in het Mandarin Hotel in Hong Kong op 22 juni 2003;
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] op 30 augustus 2003 in het Mandarin Hotel in Hong Kong in verband met de voorbereiding van brieven;
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] op 16 november 2003 in het Excelsior Hotel in Hong Kong136.
Verklaringen van de investeerders.
[aangever 15] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat over het bedrag dat hij had geïnvesteerd in "schulden van bedrijven overnemen voor een laag bedrag" geen vermogensbelasting was betaald. [verdachte] wou dat regelen en het geld gebruiken. Er werd beoogd om het geld in Nederland op een rekening te krijgen en [verdachte] gebruikte ook het geld dat uit het buitenland werd overgemaakt, dat er in verweven zat137.
[aangever 15] heeft € 85.000,- op de rekening van [betrokkene 19] gestort138.
[aangever 29]heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aan [verdachte] desgevraagd verteld heeft dat hij zwart geld had139. [medeverdachte 3] was bij die gesprekken aanwezig. [aangever 29] heeft bij de politie verklaard over de oplossing die [verdachte] ervoor had. Hij moest € 35.000,- wit inleggen140.
[aangever 30] heeft verklaard dat hij en zijn moeder [aangever 31] rekeningen hadden in het buitenland. Zij wilden van die rekeningen af en [verdachte] kwam met de oplossing. Hij en zijn moeder moesten bedragen (€ 30.000,- resp. 15.000,-) van hun Nederlandse rekening overmaken naar een rekening van een accountant in Hong Kong onder vermelding van discounted loans. Na korte tijd zou geld van de buitenlandse rekeningen bijgeschreven worden op de Nederlandse rekening inclusief de bedragen die naar Hong Kong waren overgemaakt. Op die manier werd het buitenlandse geld legaal gemaakt141.
[aangever 32]heeft verklaard dat hij met [verdachte] in 2003 heeft gesproken over zwart geld van zijn moeder en hem (van zijn overleden vader). Hij heeft in het project discounted loans € 80.000,- als witte investering ingelegd en dat geld is aangevuld met het zwarte geld dat [verdachte] voor hen beheerde. Het bedrag van € 80.000,- zou een bedrag van € 275.000,- worden142.
[aangever 33]heeft verklaard dat [verdachte] al sinds de jaren 90 wist dat zij zwart geld had. Op 29 juni 2004 kwamen [verdachte] en [medeverdachte 3] bij haar. [verdachte] zei dat zij een bepaald bedrag terug zou krijgen van het zwarte geld. Zij moest € 12.500,- naar een rekening in Hong Kong overmaken en zij zou € 25.000,- terug krijgen. Zij heeft het geld op 21 oktober 2005 ontvangen143.
Het contante geld uit Hong Kong.
[verdachte] heeft op 21 mei 2004 aan [betrokkene 19] bericht dat hij op 29 mei 2004 het geld van zijn klanten komt ophalen144.
[medeverdachte 1] heeft [betrokkene 19] tweemaal bericht over de contante opname door [verdachte] van de ongeveer 900.000,- aan contant geld op de klantenrekening van [betrokkene 19] in verband met discounted loans (en Brand Names)145.
Uit een opnamebewijs van 29 mei 2004 blijkt dat op die datum bij de Bank of China in Hong Kong een geldbedrag van € 889.682,79 is vrijgemaakt146. Na aftrek van kosten heeft [verdachte] voor de ontvangst van € 884.000,- getekend.
[betrokkene 19] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem in juli 2003 adviseerde om een klantenrekening te openen. [medeverdachte 1] en [verdachte] wilden geld naar Hong Kong overmaken voor het discounted loans project (en het Brand Names project). Op enig moment wilden zij het geld terug hebben. [verdachte] heeft het geld op 29 mei 2004 in Hong Kong opgehaald. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten van deze contante transactie147.
[verdachte] heeft het geld contant meegenomen. Het geld zou in België gewisseld worden, maar [verdachte] is aldaar beroofd148. Op grond van de hiervoor gegeven beschrijving door [medeverdachte 3] over het witte en zwarte geld stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zowel het witte als het zwarte geld contant heeft meegenomen.
TPC is door [aangever 15], [aangever 29], [aangever 30] en [aangever 32]aansprakelijk gesteld voor het verlies van hun inleg ten behoeve van een wisseltransactie in België. Zij hebben aansprakelijkheidsstellingen getekend voor de volgende bedragen:
[aangever 15] € 213.000,-149;
[aangever 29] € 119.650,-150;
[aangever 30] € 311.745,-151;
[aangever 31] € 130.605,-152;
[aangever 32] € 275.000,-153.
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft [aangever 33] € 12.500,- ingelegd en € 25.000,- ontvangen.
De rechtbank concludeert dat het verschil tussen de aansprakelijkheidsstellingen en het ingelegde bedrag het witgewassen bedrag oplevert.
Voor [aangever 15] betreft dat 128.000 euro.
Van [aangever 29] betreft dat 84.650 euro.
Van [aangever 30] betreft dat 281.745 euro.
Van [aangever 31betreft dat 115.605 euro.
Van [aangever 32]betreft dat 195.000 euro.
Van [aangever 33] betreft dat 17.500 euro.
Conclusies van de rechtbank
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap had van het zwarte geld van de klanten van TPC en dat het Discounted Loans project zoals dat hier is opgezet een witwasproject was.
De rechtbank is het eens met de officier van justitie en de verdediging en spreekt verdachte vrij van het verwijt dat geld afkomstig van [betrokkene 1] in dit verband is witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat het planmatige van het project en het aantal keren dat geldbedragen zijn witgewassen (6 keer) ertoe leiden dat verdachte van het plegen van die strafbare feiten een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juni 2004, in Nederland en China en België, tezamen en in vereniging met anderen, telkens een geldbedrag, te weten
- van [aangever 15] dat gedeelte van ongeveer 128.000 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 29] dat gedeelte van ongeveer 84.650 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 30] dat gedeelte van ongeveer 281.745 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 31] dat gedeelte van ongeveer 115.605 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 32] dat gedeelte van ongeveer 195.000 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 33]dat gedeelte van ongeveer 17.500 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van die strafbare feiten een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 5.
Onder dit feit wordt kort samengevat aan verdachte verweten dat hij in de periode van 25 januari 2006 tot en met 7 januari 2008 te Ede en/of elders in Nederland en/of in de België en/of Duitsland en/of Hong Kong en/of China, al dan niet samen met anderen terwijl hij in staat van faillissement was verklaard en de onderneming TPC International B.V. en [holding verdachte], waarvan verdachte bestuurder en aandeelhouder was, eveneens in staat van faillissement waren verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers en die van de ondernemingen baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken, door:
- telkens inkomsten en geldbedragen en overige vermogensbestanddelen te ontvangen, in bezit of overgedragen te hebben zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten:
* in de maand maart 2007 een bedrag van ongeveer € 30.000,-;
* op 25 januari 2006 een bedrag van € 100.931,96;
* in de periode 1 november 2006 tot 1 mei 2007 inkomsten uit arbeid verricht voor [belgisch bedrijf]te Antwerpen;
* in de maand maart 2007 een banksaldo van ongeveer € 161.000 euro;
- goederen te ontvangen, in bezit en overgedragen te hebben zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten:
* in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 een aantal schilderen en tekeningen;
* in de maand augustus 2007 een aanzienlijk aantal boeken;
* in de maand december 2007 een kostbare fotocamera;
- goederen aan de boedel van voormelde ondernemingen te onttrokken, te weten computers, laptops en meubilair.
Vooraf.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Aansluitend zal in dit dossier een zakelijke weergave van de bewijsmiddelen worden gegeven.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten.......)
(Bewijsmiddelen.....)
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend
Dat [verdachte] faillissementsfraude heeft gepleegd met betrekking tot een hoeveelheid sieraden uit een kluis en twee geldbedragen van resp. 13.000 euro en 161.000 euro.
30.000 euro in maart 2007
Op basis van de hierboven geciteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in maart 2007 een bedrag van (ongeveer) 30.000 euro heeft laten storten op de derdengeldrekening van [Belgisch bedrijf] . en dat hij van dat bedrag 28.500 euro contant beschikbaar heeft gekregen. Het verschil blijkt te bestaan uit (bank)kosten en kosten die [betrokkene 1] in rekening heeft gebracht. De verdediging heeft gesteld dat [betrokkene 1] in zijn verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris niet betrouwbaar heeft verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaringen van [betrokkene 1] bij de politie en de rechter-commissaris zijn gedetailleerd en consistent. [betrokkene 1] belast in deze verklaringen bovendien zichzelf en het is niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] een motief had om [verdachte] ten onrechte te belasten. De andere hierboven opgesomde bewijsmiddelen zoals de afgeluisterde telefoongesprekken, schriftelijke stukken en de verklaring van [getuige 6] bevestigen de juistheid van de belastende verklaringen van [betrokkene 1].
[medeverdachte 1] heeft erkend dat van de rekening van Acquaintance Enterprises Ltd. in maart 2007 een bedrag van 30.000 is overgemaakt naar de rekening van [Belgisch bedrijf] Alle betalingen vanaf de rekening van Acquaintance Enterprises Ltd. zijn gedaan door of met instemming van [medeverdachte 1]. In samenhang met het tapgesprek van [verdachte] d.d. 12 maart 2007 kan het niet anders zijn dan dat [medeverdachte 1] in samenwerking met [verdachte] heeft besloten [verdachte] dit bedrag van (ongeveer) 30.000 euro beschikbaar te stellen. Welke rechtsverhouding aan de overmaking van 30.000 euro ten grondslag heeft gelegen doet verder niet ter zake. [medeverdachte 1] wist dat [verdachte] failliet was en moet ook hebben geweten dat [verdachte] dit bedrag buiten de boedel wilde houden: de omslachtige en uitzonderlijke wijze van betaling, namlijk op een derdengeldrekening van een Belgische onderneming, maakt dit volstrekt duidelijk. Het verweer dat [medeverdachte 1] de stukken uit een archief in Hong Kong niet heeft kunnen raadplegen en inbrengen is reeds eerder besproken en verworpen bij de bespreking van dit verweer in het deeldossier [HONG KONG HOLDING]. Dat, zoals de verdediging stelt, uit een tapgesprek d.d. 28 oktober 2007 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] zou volgen dat [medeverdachte 1] geen betrokkenheid heeft bij dit feit, kan de rechtbank niet volgen. In dit tapgesprek spreken [medeverdachte 1] en [verdachte] over een betaling na faillissement aan [betrokkene 35] en andere mogelijke aandachtspunten in een (naderend) strafrechtelijk onderzoek richting verdachten in relatie tot de aanwezigheid van stukken bij [betrokkene 19]154. Reeds om die reden komt er geen enkele betekenis toe aan de omstandigheid dat er in dat telefoongesprek niet wordt gesproken over de kwestie van de 30.000 euro.
Uit het vorenstaande volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich ten aanzien van dit geldbedrag hebben schuldig gemaakt aan medeplegen van faillissementsfraude. [verdachte] heeft daarnaast dit delict nog een aantal maal alleen gepleegd. De overwegingen met betrekking tot die gedragingen volgen hierna.
Vrijspraak ten aanzien van het werken bij [Belgisch bedrijf] .
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging opgenomen dat [verdachte] in de periode van 1 november 2006 tot 1 mei 2007 inkomsten uit arbeid heeft verricht voor het bedrijf [Belgisch bedrijf]. en daaruit inkomsten en/of geldbedragen en/of overige vermogensbestanddelen heeft ontvangen zonder de curator daarvan in kennis te stellen en dat [verdachte] dit feit heeft verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers. De officier van justitie gaat er daarbij kennelijk van uit dat de wijziging van werkkring tot een benadeling van de boedel heeft geleid. Dat zou het geval kunnen zijn geweest indien [verdachte] werkzaamheden is gaan verrichten waardoor hij meer is gaan verdienen. De curator had dan -bij gelijkblijvende lasten voor [verdachte]- een hogere boedelbijdrage kunnen vragen van [verdachte].
[verdachte] verdiende bij [bedrijf broer verdachte] een bruto maandinkomen van 1272 euro per maand, uitgaande van een 40-urige werkweek, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
In de periode die is ten laste gelegd heeft [verdachte] gedurende langere tijd gewerkt bij [Belgisch bedrijf]. Voor dit werk van [verdachte] is door zijn toenmalige werkgever, [bedrijf broer verdachte], een declaratie gezonden aan [Belgisch bedrijf]voor een (totaal)bedrag van 3400 euro per maand exclusief BTW, dus een aanmerkelijk hoger bedrag dan het bruto salaris, te vermeerderen met werkgeverslasten. Of [verdachte] echter vanaf dat moment een hoger salaris ontving, blijkt echter niet uit het dossier. De verdiensten van [verdachte] na 1 mei 2007 zijn, gelet op de brief van [betrokkene 1] aan de curator van 23 april 2007, vooraf bekend gemaakt aan de curator. Hoewel uit de het afgeluisterd gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] van 28 juni 2007 (eindpv zaaksdossier 015, p.668) kan worden afgeleid dat [verdachte] na dat moment extra betalingen (zoals niet werkelijk huur hoeven te betalen), kan daaruit nog niet volgen dat deze gang van zaken zich ook al voor heeft gedaan voor 1 mei 2007. Hoewel de hele gang van zaken veel vraagtekens oproept, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode al extra inkomsten heeft genoten voor zijn werk bij [Belgisch bedrijf]. in Antwerpen.
Dit leidt er toe dat [verdachte] wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Tegoed rekening Grade A ltd.
[holding verdachte] was ten tijde van het faillissement eigenaar van alle aandelen van Grade A Ltd. [betrokkene 19] mocht als directeur alleen handelen conform vooraf gegeven instructie van [holding verdachte], dus de facto van [verdachte]. Gelet op artikel 23 van de Faillissementswet leidt het faillissement van [holding verdachte] er toe dat de beschikkingsbevoegdheid over het tegoed van Grade A Ltd bij de curator kwam te liggen.
[verdachte] wist dat. De curator heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem heeft gezegd dat Grade A Ltd een lege rechtspersoon was. De verklaring van de curator is gedetailleerd. De verklaring is bovendien geloofwaardig, omdat het logisch is dat de curator via de (directeur van de) failliet probeert (zeer) kort na aanvang van het faillissement het aanwezige vermogen (globaal) in kaart te brengen. Om dezelfde reden is het geloofwaardig dat de curator heeft gevraagd naar recente bankafschriften van Grade A Ltd., dat er door [verdachte] geen recente bankgegevens van Grade A Ltd beschikbaar zijn gesteld aan de curator en dat [verdachte] toen heeft verklaard dat deze in Hong Kong lagen. Het is bovendien ongeloofwaardig dat de curator geen handelingen richting [betrokkene 19] en/of de bank zou hebben verricht indien hij wetenschap zou hebben gehad van een dergelijke substantieel banktegoed. Door dit handelen van [verdachte] kon de curator echter niet ingrijpen. Door dit alles konden na datum faillissement nog betalingen worden gedaan vanaf de rekening van Grade A Ltd. Ook kon [betrokkene 19] tot ruim na de datum van het faillissement feitelijk beschikken over (een deel van) het tegoed van Grade A Ltd. [verdachte] heeft de boedel en daarmee de gezamenlijke schuldeisers van holding verdachte]opzettelijk benadeeld door dit tegoed te verzwijgen, zodat in combinatie met de aangifte van de curator bewezen kan worden wat [verdachte] op dit punt ten laste is gelegd.
Vaststaat dat de betaling aan [betrokkene 35] is verricht na de datum van het faillissement. [verdachte] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de aanvraag van het faillissement van W. [verdachte] Holding BV al opdracht had gegeven om deze betaling aan [betrokkene 35] te doen. [verdachte] stelt dat hem pas (veel) later is gebleken dat mevrouw [getuige 1], zijn secretaresse, met behulp van zijn ingescande handtekening deze betalingsopdracht heeft aangepast.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen die hiervoor zijn weergegeven onder het kopje "betaling aan [betrokkene 35]" blijkt duidelijk dat [verdachte] persoonlijk de opdracht tot betaling aan [betrokkene 35] van het bedrag in dollars heeft gegeven op een tijdstip na de datum van het failllissement. [betrokkene 19] en [betrokkene 35] meldden ieder afzonderlijk aan TPC ([verdachte]/[getuige 1]) op 2 februari 2006 dat er een probleem was. Pas toen bleek pas dat er a. nog geen geld was ontvangen door [betrokkene 35] en b. dat [betrokkene 19] van de bank te horen had gekregen dat er geen betaling in euro's naar [betrokkene 35] kon worden overgemaakt. Daarmee staat vast dat de aanleiding voor het gesprek tussen [verdachte] met [getuige 1] over het wijzigen van de valuta-eenheid op de betalingsopdracht pas kan zijn ontstaan op 2 februari 2006. Anders dan de verdediging stelt, heeft [getuige 1] haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 12 december 2008 op dit punt niet gewijzigd of afgezwakt. Wat zij heeft verklaard in haar verhoor bij de rechter-commissaris (p 3 onderaan/ p 4 bovenaan) bevestigt alleen dat [verdachte] directe bemoeienis heeft gehad bij die omzetting van euro's in dollars en dat de betaling (grote) haast had.
Inboedel TPC
Ten aanzien van de inventaris van TPC volgt uit de hiervoor geciteerde verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] onder het kopje "inventaris TPC" dat [verdachte] opzettelijk deze goederen die tot de boedel van TPC behoorden niet heeft gemeld aan de curator en deze daardoor heeft onttrokken aan de boedel. In combinatie met de aangifte van de curator kan ook dit gedeelte van de tenlastelegging bewezen worden verklaard.
Schilderijen en tekeningen
[verdachte] heeft tijdens zijn faillissement een aantal schilderijen en tekeningen verkocht en heeft geprobeerd deze te verkopen. [verdachte] stelt dat de curator deze schilderijen en tekeningen heeft gezien en dat [verdachte] tegen de curator heeft gezegd "dat hij maar moest meenemen wat hij wilde".
De curator ontkent deze gang van zaken en verklaart dat hij geen schilderijen/tekeningen heeft aangetroffen bij [verdachte] en veel later pas van de politie heeft gehoord dat [verdachte] bij aanvang van zijn faillissement eigenaar was van een aantal schilderijen en tekeningen.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] een aantal schilderijen en/of tekeningen heeft verkocht via het bedrijf [Belgisch bedrijf], en dat andere schilderijen zich bij [Belgisch bedrijf]. bevonden. In zijn verhoor bij de politie heeft [verdachte] bekend dat hij een aantal schilderijen of tekeningen heeft verkocht via de (veiling)site van [Belgisch bedrijf]. en dat dit ongeveer 400 euro heeft opgebracht. Ook heeft hij erkend dat hij deze opbrengst heeft verzwegen tegenover de curator.
Op grond van een redelijke uitleg van art. 21 lid 1 van de Faillissementswet behoren voorwerpen die de normale huisraad te boven in elk geval tot de boedel. Een verzameling schilderijen behoort daarom tot de boedel in geval van faillissement.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] gedurende zijn faillissement die schilderijen en tekeningen onder zich had en dat er kostbare stukken tussen zaten. De curator is hiervan door [verdachte] niet in kennis gesteld. Gelet op aantal en waarde had [verdachte] dat wel moeten doen. Door dit niet te doen en deze schilderijen en tekeningen buiten het zicht van de curator te houden, heeft hij deze goederen al opzettelijk onttrokken aan de boedel. Verkoop van (een deel van) deze voorwerpen bevestigt de opzet van [verdachte].
Boeken en camera
[verdachte] heeft de ontvangst van de boekenverzameling/bibliotheek van [betrokkene 36] uit diens nalatenschap en een nieuwe camera niet gemeld aan de curator. Beide vermogens-bestanddelen vallen in de boedel. [verdachte] wilde in beide gevallen deze goederen buiten het zicht van de curator houden. De afgeluisterde telefoongesprek met resp. [betrokkene 1]155 en met [betrokkene 37]156 spreken voor zich, zeker in combinatie met de overige bewijsmiddelen die hierboven onder het kopje "boeken en camera" zijn weergegeven en de aangifte van de curator.
Het verweer dat [verdachte] een juridisch advies krijgt dat er op neerkomt dat hij de camera niet hoeft te melden, miskent de feitelijke inhoud van het bewijsmiddel, en met name de reactie van [verdachte] (lachen) op de suggestie van [betrokkene 37] dat de curator er vooral buiten gehouden moet worden. Uit de verklaring van de curator bij de rechter-commissaris blijkt dat [verdachte] een aantal kinderboeken aan de curator heeft laten zien. Uit niets blijkt dat de economische bibliotheek uit de nalatenschap van [betrokkene 36] en deze kinderboeken iets met elkaar te maken hebben.
Ook deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 7 januari 2008 in Nederland en/of België en/of Hong Kong, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 april 2006 in staat van faillissement was verklaard, en de ondernemingen TPC International B.V. en [holding verdachte], van
welke ondernemingen hij, verdachte, bestuurder en aandeelhouder was, bij vonnis van de rechtbank te Roermond van 25 januari 2006 in staat van faillissement waren verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn, verdachtes, schuldeisers en de schuldeisers van genoemde ondernemingen, baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, inkomsten en/of geldbedragen en/of overige vermogensbestanddelen ontvangen en/of in bezit gehad en/of overgedragen zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten
- in de maand maart 2007 een geldbedrag van ongeveer 30.000 euro, en/of
- op 25 januari 2006 een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro (saldo op de rekening van Grade A Ltd., van welke onderneming [holding verdachte] enig aandeelhouder was) en/of
- goederen ontvangen en/of in bezit gehad en/of overgedragen zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten
* in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 een aantal schilderijen en tekeningen, en
* in of omstreeks de maand augustus 2007 een aanzienlijk aantal boeken (voorheen toebehorende aan [betrokkene 36]), en/of
* in de maand december 2007 een foto-camera, en
- goederen aan de boedel van voormelde ondernemingen onttrokken, te weten computers en een laptop en meubilair;
Feit 6.
Onder dit feit wordt aan verdachte samengevat verweten dat hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 april 2005 te Venlo, in elk geval in Nederland, al dan met samen met anderen opzettelijk
a. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [Hong Kong holding] (hierna te noemen: [SHANGHAI VENNOOTSCHAP]).
b. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [bedrijfsnaam](hierna te noemen: [BEDRIJFSNAAM])
c. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Third Transaction Systems (hierna te noemen: TTS)
d. brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Bioblue Group SA
e. brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Radiant Pictures,
zijnde die brieven telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt net het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte al dan niet samen met zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid:
ad a.: in die brieven vermeld: "Bij deze delen wij u mede dat mr. -[verdachte], mr. [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen", en die brieven geantidateerd.
ad b: in die brieven vermeld: "TPC International B.V. is zeer nauw bij dit bedrijf ([BEDRIJFSNAAM]) betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt mr. W. [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM], en die brieven geantidateerd.
ad c.: in die brieven vermeld: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that W. [verdachte] will act as a director of the company", en die brieven geantidateerd.
ad d.: in die brieven vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van Bioblue Group SA. Daarnaast is W. [verdachte] lid van de directie van Bioblue Group SA", en die brieven geantidateerd.
Ad e.: in die brieven vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis
Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V.", en die brieven geantidateerd,
en telkens de indruk gewekt dat voormelde brieven waren verzonden aan de daarop vermelde geadresseerde(n) terwijl zulks niet was geschied.
Bewijsoverweging.
Van juli 2004 tot en met maart 2005 heeft de AFM een onderzoek verricht bij TPC International BV naar onder meer belangentegenstellingen, reikwijdte van de vergunning en beleggingsbeleid. De AFM kwam o.a. tot de conclusie dat TPC haar niet aantoonbaar in kennis had gesteld omtrent bestaande en/of potentiële belangentegenstellingen met betrekking tot de beleggingen in de niet-beursgenoteerde ondernemingen [HONG KONG HOLDING], [BEDRIJFSNAAM], Bioblue-Group, Radiant Pictures en Third Transaction System157. Tijdens de hoorzitting bij de AFM van 6 april 2005, hebben [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], statutaire directeuren van TPC, hun zienswijze gegeven op de voorgenomen toezichtsmaatregelen. TPC heeft tijdens die hoorzitting twee mappen overhandigd met circa 200 brieven die TPC aan haar cliënten zou hebben verstuurd waarin de belangen van de bestuurders van TPC worden gemeld158.
De AFM kreeg op basis van een door haar verricht onderzoek het vermoeden dat deze brieven
niet zijn verstuurd en heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen TPC International en de bestuurders [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
Verdachte heeft de valsheid in geschrift erkend. Bij de politie heeft hij over de brieven die getoond werden aan de AFM inzake belangenverstrengeling verklaard dat te snel is gezegd dat die brieven er waren, terwijl dat niet zo bleek te zijn. De brieven met betrekking tot de AFM aan de curator zijn alsnog opgemaakt. Verdachte heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij het opmaken van deze brieven door [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op kantoor in Venlo en dat zij zich enorm onder druk voelden staan. Verdachte heeft erkend dat hij hierin fout is geweest en dat hij wilde aantonen dat hij de belangen die hij of een van zijn vennootschappen in diverse ondernemingen had vooraf had gemeld aan de investeerders159.
Verdachte heeft ter terechtzitting in 2009 verklaard dat de brieven niet naar de investeerders zijn gestuurd160.
Ook [medeverdachte 3] heeft het feit erkend. Hij heeft verklaard dat door het achteraf opmaken van de brieven alsnog richting AFM de indruk is gewekt dat aan de investeerders wel de belangenverstrengeling gemeld was161.
Voormelde brieven betreffen brieven van TPC/Advantis gericht aan beleggers/investeerders:
- in het project Shanghai Outerwear HK Ltd. ([HONG KONG HOLDING]) is door TPC geschreven: "Bij deze delen wij u mede dat [verdachte], [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen."
Het betreft een groot aantal brieven met dateringen van 15 juni 1999 tot en met 23 mei 2002162.
- in het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]) is door TPC geschreven:"T.P.C. International is zeer nauw bij dit bedrijf betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt mr. [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM]."
Het betreft een groot aantal brieven met dateringen van 1 maart 2002 tot en met 1 november 2004163.
- in het project Third Transaction Systems (TTS) is door TPC geschreven: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that [verdachte] will act as a director of the company."
Het betreft een 20-tal brieven met dateringen van 1 maart en 12 juni 2000.
- in het project BioBlue Group S.A. is door Advantis geschreven: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van BioBlue Group S.A. Daarnaast is [verdachte] lid van de directie van BioBlue Group S.A."
Het betreft een 22-tal brieven met dateringen van 1 september 2002 en 15 april 2003164.
- in het project Radiant Pictures is door Advantis geschreven: Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V."
Het betreft een 22-tal brieven met dateringen van 1 september 2002, 1 maart en 1 juli 2004165.
Medewerkster [getuige 1] heeft verklaard dat in een weekend in april/mei 2005 mensen van TPC op kantoor gewerkt hebben om brieven te maken waarin vermeld stond dat [verdachte] een belang had in de projecten waarin beleggers investeerden. De AFM had er een probleem van gemaakt dat [verdachte] en TPC de belangenverstrengeling niet vermeld hadden aan beleggers. De brieven zijn later opgemaakt en er is een andere tekst in gezet dan in de originele brieven die naar de beleggers gingen. De brieven zijn volgens [getuige 1] ook geantedateerd166.
Beleggers [aangever 24]167, [aangever 11]168, [aangever 14]169, [aangever 30]170, Hofland171, [aangever 23]172, [aangever 16]173, [aangever 15]174, [aangever 27]175 en [aangever 3]176 hebben verklaard dat zij de bewuste brief niet hebben ontvangen dan wel dat de brief hen niet bekend voor kwam of dat zij de brief niet kenden.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 6 april 2005 te Venlo, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
a. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [Hong Kong holding] ([HONG KONG HOLDING]), en
b. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]), en
c. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Third Transaction Systems (TTS), en
d. een aantal brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Bioblue Group SA,en
e. een aantal brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Radiant Pictures,
zijnde voormelde brieven telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid
ad a. in voormelde brieven inzake het project [Hong Kong holding] vermeld: "Bij deze delen wij u mede dat [verdachte], [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad b. in voormelde brieven inzake het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]) vermeld: "TPC International is zeer nauw bij dit bedrijf betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM]." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad c. in voormelde brieven inzake het project Third Transaction Systems (TTS)
vermeld: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that [verdachte] will act as a director of the company." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad d. in voormelde brieven inzake het project Bioblue Group SA vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van Bioblue Group SA Daarnaast is [verdachte] lid van de directie van Bioblue Group SA" en voormelde brieven geantidateerd, en
ad e. in voormelde brieven inzake het project Radiant Pictures vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V." en voormelde brieven geantidateerd, en
de indruk gewekt dat voormelde brieven waren verzonden aan de daarop vermelde geadresseerden terwijl zulks niet was geschied, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Zie voor evrvolg uitspraak vermogensbeheerder Wilfred Aalbers deel 9e