Deel 2 Opstand en scheiding in de Nederlanden
REPRESSIE EN OPSTAND
Ook regeringskringen hielden bezorgd hun hart vast voor het effect dat de komst van Alva met zijn Spaanse en Italiaanse troepen op de nationale gemoederen zou kunnen hebben. Dadelijk na zijn aankomst op 22 augustus 1567 liet `de IJzeren Hertog' zeer tegen de wil van Margaretha de grote Brabantse en Vlaamse steden door zijn `tercios' bezetten. Twee weken daarna richtte hij krachtens buitengewone volmachten de Raad van Beroerten op, een bijzondere rechtspleging ter berechting van al degenen die `tegen God en landsheer zwaar hadden misdreven'. Van de negen raadslieden hadden alleen de twee Spaanse rechters stemrecht. Op 9 september werden Egmond en Horn onverhoeds na afloop van een vergadering met de niets vermoedende landvoogdes op Alva's bevel gearresteerd. Gedurende maanden bleven zij gekerkerd in volstrekte afzondering en zonder enige bewegingsvrijheid of contact met hun verdedigers.
De rechtmatigheid van de Raad van Beroerten of `Bloedraad' werd niet betwist. De advocaten van Egmond en Horn hebben alleen zijn bevoegdheid aangevochten inzake hun cliënten op grond van privileges. Zij hebben tevens de schending van de rechten van de verdediging aangeklaagd, zoals het geen vrije toegang hebben tot de beschuldigden en de verplichting met hen Spaans te spreken. De plannen waren overigens het jaar voordien al in Spanje uitgewerkt. Voor de voorstanders van de harde lijn aan het Spaanse hof was het zonneklaar dat de golf van vernietiging en geweld in de Beeldenstorm voorkomen had kunnen worden, als de adellijke aanstichters dit maar zouden hebben gewild. Tussen 22 september en 23 oktober 1566 stond voor Filips II de beslissing reeds vast: met name Oranje en zijn broer Lodewijk, Egmond, Horn en zijn broer Montigny, Brederode, Hoogstraten en de markies van Bergen werden verantwoordelijk geacht voor het geweld en hun hoofden zouden rollen. De gerechtelijke afwikkeling ervan was in wezen een bijkomstigheid. De, enige die hierop nog stond, was Alva. Pas in januari 1568, nadat hij een door de koning geantedateerde volmacht had ontvangen om geprivilegieerden te kunnen dagvaarden, wilde hij Egmond en Horn formeel in staat van beschuldiging stellen. Hij liet toen tevens Oranje en de andere gevluchte edellieden in rechte aanklagen.
Ondanks uitgebreide rechtsbijstand moesten Egmond en Horn zich zelf tegen de uitgebrachte klachten verdedigen. Egmond verantwoordde zijn tolerant optreden tegen de protestanten met het landsbelang en het belang van de koning en beweerde bovendien dat leger noch geld voorhanden was omstrenger op te treden. Horn antwoordde schamper dat het moeilijker was midden in de problemen te zitten dan erover te horen praten. Na een geheim proces schuldig geacht aan majesteitsschennis, bestegen zij op 5 juni 1568 het schavot dat op de Grote Markt in Brussel was opgetrokken.
Wegens majesteitsschennis tegen God en koning werden in de volgende jaren nog 1071 doodstraffen en 11.130 verbanningen, beide met verbeurdverklaringen van goederen, uitgesproken door de Raad van Beroerten; tegen bijna negenduizend ballingen werd bij verstek vonnis gewezen, onder andere tegen Oranje. De verontwaardiging over de geheime procesgang en over de strengheid van de arresten was nauwelijks te onderdrukken, zelfs bij de meest loyale regeringsleden. Het medeleven van de bevolking met Oranje en de ballingen die buitenslands het verzet met de wapenen organiseerden, werd alleen maar groter.
POLARISERING
De voorwaarden voor de koninklijke erkenning van de aartshertog waren echter voor geen enkele toenmalige vorst te aanvaarden. Afgezien van het feit dat de Staten-Generaal een en ander zelf hadden beslist, kreeg Matthias van hen een regeerhandvest met vèrgaande strekking opgelegd: alleen juridisch bleef de soevereiniteit van Filips II onbetwist; deze rechtsfictie verleende de sedert 1572 in de praktijk ontstane en uitgegroeide, geheel nieuwe staatsorde ogenschijnlijk legitimiteit. Zelfs de meest radicalen konden zich nog geen staat van enig formaat voorstellen zonder een koning. Zij verkeerden in de waan dat de politieke werkelijkheid waarbij het hele bestuur naar goedvinden van de volksvertegenwoordiging functioneerde, toch verzoenbaar was met het beginsel van de vorstelijke soevereiniteit.
De nieuwe staatsregeling paste zich bovendien sterker aan de maatschappelijke verschuivingen aan dan de geboorteadel lief was. De Raad van State werd door de Staten-Generaal onder druk van het Brusselse comité van XVIII op provinciale basis samengesteld, zodat de hoge adel er uiteraard niet meer over de meerderheid beschikte. Voorts had het comité ervoor gezorgd dat landvoogd Matthias Oranje als luitenant naast zich kreeg.Kort nadien (januari 1578) lanceerde de revolutonaire stadsrepubliek Gent, waar het volkscomité in xviii een extreem calvinistisch bewind had g evestigd, een plan tot `Nadere Unie' van Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland, het Nederlandse kerngebied waar de radicalen meester waren. Waalse adel en geestelijkheid kregen hier het verwijt te horen van `appetijt van regeeringhe' en steeds de belangrijkste posten in het staatsapparaat te hebben ingenomen. In de daaropvolgende zomer blies de stadhouder van Gelderland, Oranjes broer Jan van Nassau, het Gentse plan nieuw leven in, maar hij breidde het tot de noordoostelijke provinciën uit. Een concept van unieverdrag droeg 23 januari 1579 in Utrecht de goedkeuring weg van inderhaast opgetrommelde afgevaardigden uit Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en van de Groningse Ommelanden en tien dagen later van Gent. Tegen eerder gehoorde waarschuwingen om geen afbreuk te doen aan de eenheid, stelden de initiatiefnemers dat het verbond was opgezet 'nyt om van de voorsegde generaelunie by de pacificatie tot Gent gemaect te schayden, maer om deselve noch meer te stercken'. Zij haastten zich dan ook om de unietekst snel aan andere steden en gewesten toe te sturen voor adhesie.
De Unie van Utrecht wilde de krachten bundelen die ondanks godsdienstverschillen de strijd tegen Filips II voortzetten ter verdediging van de `privileges en costuymen', bedwelmende slogan die al zo vaak de spanning tussen eenheid en provinciaal zelfbestuur en allerlei andere tegenstrijdige belangen had toegedekt. Zoals bij de Pacificatie liet zij de godsdienstkwestie onbeslist, `mits dat een yeder particulier in syn religie vry sal mogen blyven ende dat men nyemant ter cause vaDde religie sal mogen achterhaelen ofte ondersoecken'. Hoewel veel minder dan de Hollandse en Zeeuwse bevolking, was in Vlaanderen en Brabant toch nog ten minste twee derde rooms-katholiek of religieus onverschillig.De meeste steden en dorpen, zowel boven de rivieren als in Vlaanderen en Brabant, hebben zich met de Unie geconformeerd, de ene onder militaire en andere druk, de andere na aarzeling en weer andere met enthousiasme. Aan het relatief kleine aantal dat zulks in 1579 en later met een formele handtekeningonderstreepte, moet waarschijnlijk weinig waarde worden gehecht. Belangrijker lijkt mij dat Vlaanderen en Brabant bij voorbeeld het leeuwedeel van de bedenlast voor de Unie voor hun rekening bleven nemen. Ook het felle Doornik, traditioneel op Vlaanderen afgestemd, bleef aan de zijde van de Unie voortstrijden. Hoewel de Unie als tijdelijk militair verbond was bedoeld, kreeg de overeenkomst in alle betrokken provinciën snel algemene geldigheid van eenheidscheppende bondswet. Zij reikte bijkomende regels en voorwaarden aan voor samenwerking tussen de provinciën die zich aansloten: invoering van algemene belastingen voor de gemeenschappelijke defensie; arbitrageregeling voor geschillen tussen de gewesten onderling; de belofte nooit afzonderlijk met Filips II of zijn afgezanten een overeenkomst te zullen aangaan. In de politieke regeling zoals die in 1577 bij de regeringsoorkonde voor Matthias was vastgelegd, bracht het unieverdrag echter geen wezenlijke wijzigingen aan.
De Unie van Utrecht maakte geen keuze bij wie de soevereiniteit berustte: bij de vorst of bij de Staten? En bij welke Staten, bij de Generale of de provinciale? Hierin bestond bij de meeste opstandelingen nog geen duidelijke beleidslijn.Anderzijds was de weerstand tegen de Unie het grootst in Overijssel, Drenthe, de stad Groningen, sommige delen van Friesland en in Gelderland. Eerdere, door Oranje vanaf eind 1576 geopperde plannen om binnen het Pacificatieverdrag voor een eventuele strategische terugtocht achter de grote rivieren een militair verbond van de zeven bovenmoerdijkse gewesten te sluiten als een tweede verdedigingsgordel, waren ook al door de noordoostelijke krachtig afgewezen; zij vreesden een Hollands-Zeeuws centralisme en hadden het land aan een calvinistisch overwicht. Het lijkt overigens wel waarschijnlijk dat zelfs in het Nederlandse kerngebied de uniegezinden slechts een minderheid waren, maar er wel de dienst uitmaakten.
De ontwikkeling waarbij revolutionaire calvinisten de toon aangaven, werd door de hoge edelen niet alleen als anarchistisch ervaren, maar kwetste hen ook in hun geloofsovertuiging. Daarom stuurden de Waalse gewesten, waar katholieke adel en geestelijkheid sterk stonden, eind 1577 al aan op een afzonderlijk `nouveau serment', een nieuw eedverbond.In de daaropvolgende tijd profileerden de Staten van Henegouwen, Artesië en Rijsel-Dowaai-Oorschie zich in de Staten-Generaal meer en meer als apart Waals gemenebest. Zij weigerden trouwens nog langer bijdragen aan de regering van de Staten-Generaal te betalen.
Daarentegen verleenden de betrokken Staten subsidies aan de Waalse legereenheden, die na de smadelijke nederlaag van het Staatse leger tegen don Juan te Gembloers op 31 januari 1578 in feite ontslagen waren. Hun militaire leiders waren helemaal uit de gunst geraakt, toen bleek dat zij die dag ver van het slagveld op een bruiloftsfeest waren. Steeds scherper hadden de Walen kreten van vijandigheid tegen Holland, Zeeland, Brabant en Vlaanderen laten weerklinken wegens de snelle groei van het calvinisme aldaar en de toenemende agressiviteit tegen katholieke geestelijken, nadat velen onder hen de in april 1578 gevraagde eed aan de Staten-Generaal hadden geweigerd. Op de Doornikse na, wezen de Waalse Staten Oranjes voorstel tot religievrede van 9 juni 1578 af.
Met verwijzing naar de Pacificatie wilden zij integendeel voor de roomse eredienst de monopoliepositie behouden; in de Waalse steden was het protestantisme door Alva totaal uitgeroeid. Op politiek gebied hadden de Waalse Staten een uitgesproken aristocratische visie op wat Aarschot en consorten als `verschuldigde gehoorzaamheid aan de vorst zoals ten tijde van Karel V' formuleerden. Voor hen mocht de soevereiniteit van de koning geen loze fictie zijn. Zij bleven zweren bij het Pacificatieverdrag, maar dan in de zinvan een terugkeer onder de gematigde monarchie zoals ten tijde van Karel V, met bepaalde, in een overeenkomst vast te leggen politieke waarborgen.
Die voorwaarden behelsden onder meer de toekenning van daadwerkelijke regeringsmacht aan een adellijke Raad van State die de koninklijke machtstgroei en willekeur zou intomen en die een afspiegeling scollege van de gewesten zou zijn, en het vertrek van de inmiddels door don Juan teruggeroepen vreemde troepen.Ook de opperbevelhebber van de Waalse troepen,graaf Filips van Lalaing, koesterde soortgelijkWaals particularisme. Toen hij onderkende dat Manthias aan het gematigde centrum ontglipte, trad hij vóór en na Gembloers in contact met de jongere broer van de Franse koning, hertog Frans van Anjou, een gematigd katholiek die in Frankrijk op een verzoening aanstuurde, om deze te bewegen tot een soort anti-Spaans protectoraat of voogdijschap over Henegouwen, Artesië en Rijsel-Dowaai-Oorschie.
Oranje verijdelde evenwel Lalaings opzet door eigen rechtstreekse onderhandelingen met de Franse centrumfiguur. Samen met de Waalse bevelhebbers opereerde Lalaing van dan af in de `Malcontenten'-beweging, ontevredenen die binnen de middenpartij een eigen koers gingen varen. Zijn oudooms Aarschot en Havré bleven daarentegen voor de generaliteit ijveren.In oktober gingen de Staten van Henegouwen, Artesië en Waals-Vlaanderen denken aan de officiële oprichting van een katholieke en royalistische liga, los van de overige Nederlanden. `Aangezien de "Vlamingen" zich verenigen, zouden de Walen hetzelfde willen doen', spoorden de Henegouwse Staten de andere aan. Zij benaderden hiervoor ook de Doornikse, maar hier vingen zij bot, hoewel de plattelandsvertegenwoordigers er het standpunt van de Malcontenten toegenegen waren. Vanaf 1 december 1578 zetelde te Bergen een soort Waalse Staten-Generaal met eigen gedeputeerde Staten als tijdelijke regering.
Door deze ontwikkelingen vielen de Nederlanden toen volgens drie politieke regimes uiteen: behalve het gematigd opstandige en katholieke bewind in Waals-Vlaanderen, Artesië en Henegouwen, regeerde vanuit de stad Namen de prins van Parma als opvolger van de zojuist overleden don Juan over Namen, Luxemburg, Limburg aan de Vesder en een paar heroverde Brabantse steden, terwijl het rebelse bewind van de Staten-Generaal vanuit Brussel probeerde de rest van de Nederlanden onder controle te houden.De Waalse liga had ten slotte een paar weken eerder nog dan de Unie van Utrecht officieel gestalte gekregen in de Unie van Atrecht (6 januari 1579). De bruggen werden weliswaar nog niet opgeblazen met de Unie van Utrecht, maar deze zag zeker geen heil in een aansluiting. Revolutionaire stadsbesturen in Vlaanderen en Brabant zetten deze scheiding der wegen zelfs extra kracht bij met confiscatie van goederen van Waalse onderdanen. Landvoogd Par-ma, die van meet af aan op het Waalse afscheidingsstreven had ingespeeld, stelde het herstel van de politieke toestand zoals onder Karel V in het vooruitzicht. Zijn aanbod tot herstel van de privileges belemmerde het inzicht dat voorrechten de vrijheid juist in de weg staan.
Bij het Traktaat van Atrecht van 17 mei 1579 keerde de liga van Waalse provinciën onder de daadwerkelijke soevereiniteit van Filips ii terug. Zij verkreeg de gevraagde politieke en juridische garanties, die overigens eveneens voor de overige Nederlandse provinciën zouden gelden, als deze zich binnen drie maanden bij het verdrag zouden aansluiten.De afkoelingsperiode tussen het sluiten van dit traktaat en de goedkeuring door de koning gebruikte Parma evenwel om door `ophelderingsonderhandelingen' de invoering van het bijna twintig jaar oude behoudende programma van de hoge adel te verhinderen. Behalve erkenning van de Pacificatie van Gent in haar `gezonde' interpretatie — dit is katholiek en monarchaal opgevat —, bevatte de overeenkomst in haar uiteindelijke versie de vervanging van de buitenlandse krijgslieden door een nationaal leger; binnen zes weken dienden zij het land te hebben verlaten en pas daarna zou de koninklijke regering in functie kunnen treden.
Nauwelijks een jaar na het in werking treden vanhet Traktaat van Atrecht bleken de machtsverhoudingen alweer grondig in het voordeel van koning en landvoogd te zijn omgeslagen. Het overgrote deel van de Nederlanden en voornamelijk de gewesten die wat gewicht in de schaal zouden hebben kunnen werpen, hadden zich niet aangesloten. De Walen brachten het verzoeningstraktaat een nieuwe slag toe door in het belang van de herovering van de overige Nederlandse gewesten einde 1581 te accepteren dat de vreemde troepen zouden terugkeren!Inmiddels hadden van mei tot december 1579 door bemiddeling van keizer Rudolf n te Keulen eveneens onderhandelingen plaatsgevonden tussen een delegatie van Filips n en `de ghedeputeerde der Vlaemscher tonghe'. Dezen boden vrede en trouw aan de koning aan, maar onderstreepten eens te meer geen terugkeer naar de monopoliepositie van de gevestigde kerk te willen noch de verworven staatsorde te zullen prijsgeven. Nadat van Oranjes religievrede in de opstandige gewesten in werkelijkheid al niets was terechtgekomen, kon Filips' concessie tot verzachting van de ketterplakkaten echter geen enkele indruk meer maken.
De Waalse afscheiding, de Unie van Utrecht en de mislukte Keulse vredehandel verzwakten in de Staten-Generaal de invloed van de `vrede-makers' ten voordele van de radicalen, wier invloed in het Nederlandse kerngebied met de dag groeide. De keuze was niet meer te vermijden. De gematigden die aan de zijde van de Staten bleven, kwamen waarschijnlijk meer uit de burgerlijke vleugel; zij hoefden niet per se calvinist te zijn of te worden. Nagenoeg voltallig onderwierp de adellijke geleding in het politieke centrum zich vroeg of laat met haar achterban aan de koning, hoewel van een oplossing met daadwerkelijke regeringsdeelneming van de hoge adel in het raam van een contractmonarchie niets terechtkwam. Graaf Rennenberg bij voorbeeld, de broer van Filips van Lalaing, veranderde in maart 1580 van kamp en speelde, met de steun van de overgrote meerderheid van de bevolking trouwens, Groningen, Oldenzaal, Coevorden en Delfzijl in Parma's handen, hoewel de graaf nog in juni 1579 persoonlijk de Unie van Utrecht had ondertekend. Bij zijn keuze en die van zijn standgenoten speelden behalve politieke en godsdienstige ook materiële motieven mee: teruggave van verbeurdverklaard goed en geografische ligging van eigendommen, toezeggingen op promotie en dergelijke. Wat dit betreft had de koning aan edelen meer te bieden. Een aantal kopstukken liet niet na boter bij de vis te bedingen in ruil voor verzoening met de koning en eventuele uiterlijke bekering tot het katholicisme, wat in ieder geval voor Filips een vereiste was. Kettervervolging kwam evenwel niet meer op het program van de koninklijke regering voor.
De koninklijke voorwaarden voor de terugkeer van de Waalse gewesten onder Filips' soevereiniteit en voor de Keulse vredehandel ondersteunden eens te meer wat Oranje reeds sedert 1567 voor zich zelf had uitgemaakt, namelijk dat met koning Filips geen land te bezeilen viel. De fictie slechts de despotische dienaren van de vorst te bevechten, vond van lieverlee minder verdedigers. Sedert 1574 voerden pamfletschrijvers van calvinistische huize een vinnige pennestrijd over het soevereiniteitsvraagstuk. Uitgaand van het standpunt dat de Brabantse Blijde Inkomste op het geheel van de Nederlanden van toepassing was, stelden zij steeds duidelijker dat de Sta-.en - nu de privileges door de soeverein werden geschonden - een andere vorst mochten kiezen.
Hoewel in Holland en Zeeland korte tijd na de afgesprongen onderhandelingen van Breda zelfs al het stoere besluit was gevallen een andere koning te zoeken, liep de keuze niet van een leien dakje. Het aanbod aan de Engelse koningin Elizabeth in 1576 was met een sisser afgelopen. Inmiddels weigerde net Hof van Holland Zeeuwse en Hollandse ordonnanties die niet op naam van Filips II stonden, te registreren en uit te vaardigen. Ook in de andere opstandige gewesten bleven na 1576 de plakkaten :an de Staten officieel van de Spaanse koning uit-aan. Sinds 1578 onderhandelde Oranje met de hertog van Anjou over een mogelijke overneming van de soevereiniteit. Er bestond echter onenigheid zowel over het principe als over de persoon, en de Staten-Generaal bleven huiverig om de knoop door te hakken. Filips' banvloek over Oranje, die in de zomer van 1580 uitkwam, kwetste de prins evenwel zo diep zat hij al zijn reserves die hij ten aanzien van een volledige breuk met Filips uit overwegingen van politiek realisme bleef houden, liet varen. Hij stuurde Anjou een gezantschap onder leiding van Marnix van Sint-Aldegonde. Op 15 september 1580 kwam te Plessis-lez-Tours een overeenkomst tot stand waarin de Fransman een zeer afgezwakte vorm van `soevereiniteit' werd aangeboden. Hij moest zelfs zijn eigen vervallenverklaring onderschrijven voor het geval hij de overeenkomst zou schenden!
Het welslagen van de onderhandelingen met de Franse hertog nam niettemin de bezwaren niet weg. Vooral Vlaanderen en Brabant kantten zich tegen hem, onder andere omdat hij katholiek en Fransman was; om dezelfde redenen was Jan van Nassau eveneens tegen. Met het vasthouden aan Anjou kreeg Oranje ook in Hollandse en Zeeuwse regentenkringen de wind tegen. Overigens hadden Utrecht, Gelderland en Overijssel hun twijfels over afzwering van de wettelijke vorst Filips II. Daarom en tevens als reactie op zijn vogelvrijvérklaring liet Oranje in overleg met twee bekende Franse monarchomachen zijn befaamde en hartstochtelijke Apologie opstellen. Filips II en zijn regering worden er in de meest grauwe kleuren afgeschilderd. Oranjes verantwoording heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de 'leyenda negra' (zwarte legende) over Spanje en het `Spaanse' bestuur. Daarnaast werd zij het meest gezaghebbende stuk in de discussie die in de Nederlanden rond de soevereiniteitskwestie aan de gang was. De Apologie heeft helemaal geen boodschap meer aan het adellijke alternatief dat na en door de verzoening van de Waalse gewesten met Filips II helemaal in diskrediet was geraakt. De koning wordt persoonlijk en met nadruk het verwijt gemaakt de wederkerige verbintenis met de vazallen te hebben verbroken, allerlei misdrijven te hebben gepleegd tegen de goddelijke en wereldlijke wetten en tegen de privileges en als goed discipel van Machiavelli een vorstenstaat met slechts onderdanen te hebben opgebouwd.
Dit rechtvaardigt volgens de Apologie te enen male het zoeken naar een nieuwe landsheer. Een staat van enige omvang zonder koning leek toen immers ondenkbaar. In de lijn van de pamfletten en van de monarchomachen spreekt de Apologie zich niettemin uit voor een staatsorganisatie waarin de macht van de Staten-Generaal als volwaardige, volksvertegenwoordiging het overwicht heeft.Tijdens de zitting van de Staten-Generaal te Delft las de Gentse stadspensionaris De Somere namens Oranje op 14 december 1580 de Apologie voor.
De openlijke beschuldiging van tirannie aan het adres van de Spaanse koning en de overtuigende bewijzen in het betoog zetten de afgevaardigden van Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland ertoe aan het verdrag van Plessis-lez-Tours te ratificeren en Anjou te erkennen (januari 1581). Utrecht, Overijssel en Gelderland bleven daarentegen in hun weigering halsstarrig volharden.
De tenuitvoerlegging van een en ander had echter nog heel wat voeten in de aarde. Oranje wilde van de gelegenheid gebruik maken om een sterkere centrale regering op te bouwen, die de staatszaken en de oorlog beter zou kunnen leiden dan tot nog toe het geval was. Voor een doelmatige besluitvorming waren de Staten-Generaal immers een te log lichaam en te veel afhankelijk van de gewestelijke achterbannen, die steeds opnieuw moesten worden geconsulteerd en uiteindelijk beslisten. De weerzin van de provinciale Staten tegen elke vorm van centralisme was daarentegen groot, omdat zij vreesden in de oude, door hen bestreden kwalen van de landsheerlijke tijd te vervallen. Gewestelijk particularisme en zelfs anarchistische tendensen vierden hoogtij. De provinciale Staten keurden met grote tegenzin beden goed, tenzij het gewestelijk belang ermee gediend was; Vlaanderen en Brabant betaalden nog het best en het meest. Het gehakketak over Oranjes centraliseringsplan, dat reeds van december 1579 dateerde, leidde evenwel slechts tot oprichting van een ingewikkelde regeringsorganisatie, die te zwak, te omvangrijk en te veel aan de gewestelijke Staten onderworpen was om aan zijn voorstelling te beantwoorden. Overigens was Oranje hierin niet helemaal consequent door oplossingen te gedogen, die voor Holland en Zeeland in aparte regelingen en uitzonderingen voorzagen.
Toen de installatie van de nieuwe regering naderde, werden landvoogd Matthias en de overgebleven centrale raden die theoretisch hun bestaan nog aan Filips II ontleenden, eindelijk op 19 juli 1581 door de Staten-Generaal ontslagen. Een week later trok de Statenvergadering met de uitvaardiging van het Plakkaat van Verlatinghe de staatsrechtelijke consequentie uit een jarenlang bestaande politieke praktijk. Hoewel de formele opzegging van Filips' soevereiniteit over de Nederlanden als hamerstuk zonder stemverheffing noch feestelijkheid verliep, ging zij niet onopgemerkt voorbij. Zij werd betwist en bracht zelfs vele ambtenaren van de Staten in gewetensnood; vaak verkozen zij hun functies neer te leggen boven het afleggen van de eed van afzwering. Het debat over de vraag of de drijfveren van de mannen die Filips afzwoeren, van praktische aard waren, dan wel theoretische denkbeelden aan de basis van hun handelen lagen, is wellicht een discussie over de kip en het ei. De betekenis van de Verlatinghe als staatsstuk is voor de latere tijd niettemin nationaal en internationaal erg groot geweest. Onder meer de Amerikaanse Declaration of Independence van 1776 zou ernaar verwijzen.Ondertussen liet de nieuwe landsheer Anjou nog altijd op zich wachten in verband met de plannen die hij koesterde om met Elizabeth van Engeland in het huwelijk te treden. Als vorst van de Verenigde Nederlanden werd hij ten slotte pas op 27 maart van het volgende jaar te Antwerpen met officieel enthousiasme door de Staten-Generaal geïnstalleerd. Bij die gelegenheid ontving zijn moeder Catharina de Medici de beroemde Brusselse Valois-tapijten als diplomatiek geschenk, waarschijnlijk in opdracht van Oranje.Het experiment met Anjou verging zo mogelijk nog slechter dan dat met Matthias. Enerzijds genoot hij niet het nodige vertrouwen, anderzijds had Anjou zelf moeite met de beperkte koninklijke macht die hij had.
Hij voelde zich compleet vleugellam met de hem opgelegde staatsorde. Zijn pogingen tot machtsuitbreiding werden door de Staten gekortwiekt. Bovendien had Oranje als ruwaard van Brabant en stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht (1577), Vlaanderen (1579) en Friesland (1580) en als eerste staatsraad meer invloed dan Anjou.In een poging uit dat dwangbuis te ontkomen, beging Anjou dezelfde fout als don Juan in 1577. Hij beraamde een machtsgreep: Franse hulptroepen die naar de Nederlanden waren gestuurd om de opstand te steunen, zouden bij verrassing de belangrijkste Vlaamse steden overmeesteren, evenals de Brabantse steden Brussel en Antwerpen, waar Anjou en de Staten-Generaal zetelden. Het complot, dat als de Franse Furie bekend staat, faalde echter (17 januari 1583). Anjou vluchtte naar Duinkerke, een van de Vlaamse plaatsen waarop de Fransen wel de hand hadden kunnen leggen.
Dat ontbrak er voor Oranje nog aan! Hij bezwoer de Staten echter dat zij ondanks alles geen andere keuze hadden dan de betrekkingen met de Fransman te herstellen. Het lag niet aan hem, noch aan zijn adviseurs dat de Engelse koningin niet over de brug kwam met rechtstreekse hulp aan de opstandige gewesten. Elizabeth vond het echter allang best dat Nederlanders elkaar bestreden, zolang maar niet één van beide kampen de overhand kreeg.De groeiende kritiek op Oranje en de aarzelingen van de Staten om opnieuw met Anjou in zee te gaan, wogen zwaar op het verdere overleg met de Fransman. Overigens was Parma via de Spaanse gezant in Parijs stiekem met Anjou aan het onderhandelen over de overgave van Vlaamse steden die in handen van de Franse troepen waren. De Franse hertog had zich echter in een zodanig uitzichtloze situatie gewerkt, dat hij in juni 1583 verkoos zich eerloos uit de Nederlanden terug te trekken.
Door zich dermate aan het lot van Anjou te binden, verloor Oranje op tal van plaatsen steeds meer krediet. Door Holland werden de plannen van de Staten-Generaal om Oranje de landsheerlijkheid aan te bieden, afgeremd. In Vlaanderen liet de protestantse edelman Karel van Chimay, zoon van Aar-schot, zich in Oranjes plaats door diens revolutionaire tegenstanders rond de radicale Gentenaar Hembyze tot stadhouder uitroepen. In Utrecht, Gelderland en Overijssel gingen stemmen op om met Duitse protestantse keurvorsten samen te spannen. In Antwerpen zag Oranje zich met eigen ogen geconfronteerd met betogingen tegen zijn — door omstandigheden gedwongen — pro-Franse politiek. Mede door het beginnende Spaanse offensief werd het hem te warm onder de voeten. Op 22 juli 1583 verliet hij met de Staten-Generaal de Scheldestad, om zich via Middelburg naar Delft te begeven.
Ondanks de crisis van het centrale gezag slaagde Oranje erin de Staten te verleiden tot een nieuwe overeenkomst met Anjou. De Staten zouden deze zelfs enige concessies doen. Doch vóór de ondertekening van het akkoord overleed Anjou. De beslissing om dan toch maar Oranje tot soeverein aan te stellen, had geen gevolg omdat vóór de tenuitvoerlegging ervan Balthasar Gerards, de Bourgondische huurmoordenaar van Filips II, op 10 juli 1584 de prins te Delft met twee kogels neerschoot.
De staatsrechtelijke experimenten om uit de constitutionele verwarring te komen, zouden na Oranjes dood nog bijna vier jaar in beslag nemen. In 1588 trokken de opstandige provinciën de juridische consequenties uit de positie die de volksvertegenwoordigingen sedert meer dan een decennium hadden ingenomen. Een monarch hoefde voor hen niet meer en de soevereiniteit kwam nu bij hen te liggen. Aangezien Brabant en Vlaanderen intussen voor de Spaanse overmacht waren bezweken, werden de Verenigde Nederlanden of 'Confoederatio Belgica' een republikeinse statenbond van nog slechts zeven gewesten. De herovering van deze landsdelen interesseerde echter de Spaanse koning om dynastieke en internationaal-politieke redenen niet meer. Door de aanvaarding van het ontslag van Margaretha, die zich gegriefd en overbodig voelde, werd Alva op 15 december 1567 tevens landvoogd. In feite regeerde hij al sinds zijn aankomst zonder zich om haar te bekommeren. Met de koning veroordeelde hij de toegeeflijkheid die velen, ook tal van geestelijken, in de Nederlanden tegenover protestanten en opposanten ten toon spreidden. Voor hem waren zij rebellen tegenover wie slechts de terreur van het zwaard paste. Hij mobiliseerde de bevolking om citadellen te bouwen, van waaruit het Spaanse leger de steden beter onder de knoet kon houden. Aan de Antwerpse werkten tweeduizend arbeiders maandenlang en de stad zelf had daarvoor een enorm bedrag moeten uittrekken. Het gehele overheidsapparaat - ook het lokale - werd door Alva gezuiverd en bemand met betrouwbare koningsgezinden. De regering zelf leek wel een familiebedrijfje. Zij werd gedomineerd door Alva's zoon don Fadrique de Toledo, hoewel hij geen enkele officiële functie in de Nederlanden had. Verder liet Alva veel over aan zijn privé-secretaris en andere Spaanse gunstelingen.
Het hardhandige beleid van Alva en het gewelddadige optreden van het Spaanse leger brachten de hiervoor reeds besproken belangrijke positieve maatregelen van zijn regering in diskrediet. Hij slaagde erin het verzet tegen de kerkelijke herindeling te breken. Om zijn fiscale plannen door te drukken, zou de hertog een jarenlange strijd van overreding en zware pressie moeten voeren tegen de Nederlandse raadslieden in de regering en tegen de Staten. Op 20 maart 1569 zette hij de voorstellen uiteen aan de daartoe speciaal samengeroepen Staten-Generaal, de eerste sedert tien jaar. Deze weigerden hun instemming te verlenen aan Alva's belastinghervorming. Het permanente karakter van de gevraagde tiende en twintigste penningen, evenals de inning ervan onder directe regeringscontrole waren regelrechte aanslagen op het machtsevenwicht tussen de Staten en de landsheer en op de bevoegdheden die de politiek meetellende standen hadden veroverd. De beide penningen goedkeuren zou op politieke zelfvernietiging uitdraaien. Onder het mom van strijd voor de vrijheden speelde de verdediging van het eigenbelang en van de voorrechten terdege mee. De steden zou het niet meer lukken het platteland voor de beden te laten opdraaien. Pas onder bedreiging van sancties en militair geweld kon Alva aan de Staten een akkoord ontrukken.
Gebrek aan steun en aanmaningen tot voorzichtigheid vanuit Spanje, waar Alva's ster na zijn vertrek weer verbleekte, hebben hem echter in oktober 1569 doen aarzelen en de heffing doen uitstellen. Ook had Alva steeds meer af te rekenen met openlijke kritiek van regeringsleden als Berlaymont, Aar-schot en Viglius, die aanvankelijk het beleid van de hertog inclusief zijn belastingplannen hadden verdedigd. Voor hen overheerste het Nederlandse belang, ook al voelden zij niets voor illegaal verzet. Zij achtten zich bovendien door de Spanjaarden in de hoek gedreven en bleven niet ongevoelig voor de memoranda die steden - vooral Antwerpen en Amsterdam - op economische gronden hadden ingediend. Belastingtechnisch bleek trouwens over een en ander een heroverweging noodzakelijk.
Toen Alva op 31 juli 1571 plakkaat en instructie tot heffing van de tiende en twintigste penning liet uitvaardigen, laaide het verzet opnieuw hevig op. Op alle niveaus deden zich vertragingsmanoeuvres voor. De bekendmaking in steden en dorpen verliep uiterst langzaam of ging helemaal niet door, uit vrees voor rellen, die er trouwens her en der toch kwamen. Waar zich taxateurs op pad begaven om de voorraden op te nemen die de basis voor de schatting zouden zijn, werden zij op scheldpartijen, op stokslagen of met bloedhonden onthaald; zelfs bij de kleine man, die bij de verlaging en afschaffing van de accijnzen alleen maar te winnen had. In diens verzet daartegen uitten zich evenwel diepe haat tegen de aanwezigheid van vreemde militairen die nog het meest op de zwakken drukte, en onvrede over de ellendigelevensomstandigheden. Afgevaardigden van een aantal Staten trokken naar Spanje. De rechtsgeldigheid van de akkoorden met de Staten werd er aangevochten wegens de wijze waarop zij waren afgedwongen. Een en ander, evenals het nieuws over de inneming van Den Briel door de geuzen, en de sombere berichten over groeiende onrust en spanning in de Nederlanden zetten Filips II er toe aan de tiende en twintigste penningen op te schorten. Alva zelf was inmiddels eveneens bezig hun intrekking te overwegen. De militaire situatie aan de Franse grens vereiste dringend zijn aanwezigheid aldaar. Eén dag na het schorsingsbesluit van 26 juni 1572 in Spanje, en los daarvan, deelde de hertog aan de Staten schriftelijk zijn beslissing mee de heffing van de penningen te zullen afschaffen.Hiermede was Alva's greep naar de absolute macht ten voordele van de koning voorgoed mislukt.
Hoewel de bevolking eveneens te lijden had van de geuzen, heeft hij haar gevoelens tegen de tegenwoordigheid van de vreemde soldaten en haar geest van verzet niet kunnen smoren. De koning moest op de lange duur toch erkennen dat het harde beleid waartoe hij zich had laten overhalen, had gefaald. Degenen aan het Spaanse hof die uit respect voor de rechten en tradities van de Nederlanden op verzoening aanstuurden, kregen weer gehoor. Alva's herhaald verzoek tot ontslag werd door Filips ii aanvaard en de uit zachter hout gesneden Catalaan don Luis de Requesens (1573-1576) werd tot nieuwe landvoogd aangewezen; hij arriveerde medio november 1573 te Brussel. Politiek gezien hadden de Staten Alva en met hem de koninklijke machtspositie in het defensief gedrongen. Zelfs in de regering te Brussel had de hertog elk krediet verspeeld bij de overtuigde katholieken en koningsgezinden. Ook de bisschoppen verhieven hun stem tegen het beleid van Alva. Zijn vertrek in december 1573 werd door velen met instemming begroet en gaf anderen weer moed.De Spaanse houwdegenpolitiek had de kansen op een vreedzame regeling van de problemen in de Nederlanden ernstig geschaad. Gematigden waren letterlijk voor de bijl gegaan, of waren ervoor gevlucht en werden zodoende onverzoenlijke tegenstanders van het regime. Oranje zocht en vond voor het verzet financiële en voorzichtige militaire steun bij het protestantse Engeland, dat overigens baat had bij een verdere aftakeling van de Nederlanden, zijn onmiddellijke handelsconcurrent. Ook de Franse hugenoten en anti-Spaanse machtshebbers als de keurvorst van de Palts staken een helpende hand toe.
Binnenslands genoten de geuzen het voordeel van de twijfel, zelfs bij de kustbevolking, hoewel zij deze vooralsnog vooral de stuipen op het lijf hadden gejaagd met hun plundertochten. Nadat de geuzen op 1 april 1572 Den Briel in handen kregen, speelden zij handig in op de algemene malaise: tegen de stijgende levensduurte kwamen zij de bevolking van de gehate `tiende penning' bevrijden. Schoorvoetend en argwanend opende een aantal Zeeuwse en Hollandse steden onder aandrang van het ambachtsvolk de stadspoorten voor de geweldenaars, overigens meestal onder beding van vrije godsdienstuitoefening voor de rooms-katholieken. Ook in het noorden, oosten en zuiden van het land gingen stadspoorten open voor de opstandelingen of hun bondgenoten. Door de militaire omstandigheden konden de geuzen echter alleen in de meeste Hollandse en Zeeuwse steden de leiding behouden, hierin gesteund door een kleine, goed georganiseerde calvinistische minderheid en door terugkerende ballingen. Reagerend op Alva's repressie, namen calvinisten deel aan geweld dat zij voordien om principiële redenen hadden verafschuwd. Daardoor liepen rooms-katholieke geestelijken wegens vaak vermeende Spaansgezindheid wel eens gevaar, ondanks het feit dat de Hollandse Staten en Oranje, die inmiddels het bestuur in handen hadden genomen, een resolutie aannamen die de godsdienstvrijheid waarborgde. Tegen Oranjes vrijlatingsbevel in werden in juli negentien Gorkumse geestelijken doodgemarteld en daarna opgehangen tentoongesteld.
Derhalve sloegen priesters dikwijls vóór aankomst van de geweldenaren op de vlucht.De godsdienst was evenwel niet de enige drijfveer om zich achter de geuzen te scharen. De wettige door Filips aangestelde stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, graaf van Bossu, schreef mei 1572 aan Alva, dat uiteindelijk de honger het koninklijk gezag ondermijnde. Voorts zagen tal van katholieken in de `calvinisering' een nationalisering van de kerk om ze te bevrijden van de inquisitie, die als vreemde import werd aangevoeld of voorgesteld. Vlissingen en Enkhuizen, waar misschien een enkele protestant woonde, hadden zich vlug en zonder geuzendwang bij de rebellen aangesloten. Daar waar nieuwe overheden werden geïnstalleerd, telden zij dan ook menig erasmiaans katholiek. Elders bleven zulke katholieke bestuurders op hun post gehandhaafd. Overigens was in het kielzog van de watergeuzen waarschijnlijk meer dan de helft van de ballingen teruggekeerd, onder wie Waalse en vooral Brabantse en Vlaamse predikers, die het verzet radicaliseerden. Door hun slagvaardigheid slaagden zij erin het calvinisme in 1575 tot enige openbare kerk in de rebellerende gebieden te laten verheffen, echter zonder in vervolgingen van andere geloven te voorzien.
Het jaar voordien was op gezag van Oranje en de opstandige Staten te Dordrecht een synode van calvinistische kerkgemeenten bijeengekomen. De Waalse afgevaardigden bleven hier evenwel afwezig. Vanwege het taalverschil zouden de Waalse gereformeerden zich voortaan afzonderlijk organiseren, wat leidde tot de oprichting van de Waalse kerken, die tot op heden in tal van Nederlandse steden zijn blijven voortbestaan.Sinds 1572 werden in de Hollandse en Zeeuwse steden die aan de Spaanse bezetting ontsnapten, kiemen gelegd voor een nieuwe staatsorde. In geuzenliederen en pamfletten van dadelijk na i66 was de koning gespaard gebleven.
De in 1559 door de Staten-Generaal verwoorde vrees dat de Nederlanden een Spaanse provincie zouden worden, was inmiddels zeker niet weggenomen. Verzet tegen de wettige vorst zelf werd in calvinistische kringen echter lang als ongeoorloofd beschouwd. Naar goed humanistische traditie werd tirannie hoger aangeslagen dan anarchie. Anderzijds is het wel opmerkelijk datsedert 1564 in twee jaar tijds drie heruitgaven van de Brabantse Blijde Inkomste over de toonbank waren gegaan. Toch kwelde het geweld van de Beeldenstorm het calvinistische geweten wegens de leer van gehoorzaamheid aan het gezag. Tijdens de nationale synode in Antwerpen eind 1566 werd het probleem opgeworpen. Uit het vage antwoord was één ding wel duidelijk: niet alleen lagere magistraten, maar ook onderdanen mochten in verzet komen. In 1567 wettigde Marnix van Sint-Aldegonde zowel Verbond der Edelen als Beeldenstorm op grond van noodweer inzake geloof, hoewel beide de trouw aan de koning niet ter discussie stelden. Oranje ging theoretisch een stap verder. Hij streefde een regeringsvorm na, waarbij de vorst in harmonie met de Staten zou regeren, maar hij zag de hoge adellijke stand nog bij uitstek als de spreekbuis van het volk. Jegens Filips II achtte hij zich daarentegen, na de confiscatie van zijn goederen ondanks zijn adellijke voorrechten, persoonlijk van zijn eed van trouw ontslagen. Daarvoor meende de prins als lid van de Brabantse Staten het verzetsartikel in de Blijde Inkomste te kunnen inroepen. Zijn geschriften van 1568 verdedigen overigens impliciet de uitbreiding van het Brabantse weerstandsrecht voor de gehele Nederlanden. Voorts rechtvaardigen zij op natuurrechtelijke grond - zelfs voor elk individu - gewelddadig verzet als vorm van wettige zelfverdediging tegen tirannie en agressie. Oranje leidt daaruit ook het recht af daartegen een beroep te doen op buitenlandse hulp; uiteindelijk zou wanhoop de onderdanen er wel eens toe kunnen drijven een nieuwe vorst te zoeken. Oranje was evenwel zo `politiek' zijn visie niet aan zijn medestanders op te dringen, maar te streven naar een zo breed mogelijke basis voor verzet. De fictie van de goede, maar door zijn boosaardige dienaren misleide vorst was de grootst gemene deler ,waarin de opposanten zich en elkaar konden vinden. Ten slotte konden zij voor eventuele buitenlandse gulp praktisch alleen terecht bij koningen, die uiteraard afkeer hadden van echte vorstenbestrijders.
De eerste bijeenkomst van de geuzensteden, die zich te Dordrecht op 19 juli 1572 tot Staten van Holland uitriepen, was dan ook niet alleen een daad van rebellie, maar zij was de theorie zelfs vooruit. In tegenwoordigheid van Marnix als vertegenwoordirer van Oranje zouden afgevaardigden van Dordrecht, Gorkum, Oudewater, Gouda, Leiden, Haarlem, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemik. Edam en Monnickendam het bestuur reorganiseren en over de financiering van het gewapende verzet beraadslagen. De haat tegen een despotisch beleid was zo groot dat deze vrije Staten snel bereid waren met soortgelijke belastingen als Alva's gehate `generale middelen' zelfs het viervoudige te laten heffen! Het scheelde evenwel dat zij de belastingen konden bepalen en beheren. Sindsdien pleegden de Hollandse Staten - weldra door de Zeeuwse gevolgd - overheidsdaden die naar recht en gewoonte enkel de landsheer toekwamen. Zij vervingen de wettelijke stadhouder Bossu door Oranje en riepen deze tevens uit tot 'voernempste gelidtmaet der Generale Staten des Nederlants ende mitsdien rechthebbende om tselve Nederlant van allen invasien ende onderdruckingen der vremden te bescermen'.
Bij de Hollands-Zeeuwse Nadere Unie die op 25 april 1576 te Delft tot stand kwam, kreeg Oranje eveneens in Zeeland de hoge overheidsmacht voor de duur van de oorlog. Waarschijnlijk beseften de Hollandse en Zeeuwse Staten de revolutionaire draagwijdte van hun optreden niet. Daardoor staat de oprichting van de Staatse universiteit in Leiden (1575) volgens de stichtingsbul op naam van... Filips II! Opmerkelijk voor de vrijdenkende geest in de beginjaren van de opstand is overigens, dat de Leidse hogeschool toen zeker geen bolwerk van intolerant calvinisme was en katholieken onder haar docentencorps telde.Aan regeringszijde droegen de militaire impasse waarin de koning in de Nederlanden na 1572 was terechtgekomen, en de financiële problemen ertoe bij de verzoeningstendensen vorm te geven. Op aandrang van de Staten-Generaal om tot een overeenkomst met de opstandelingen te komen, verleende de koning de landvoogd toestemming om met Oranje en zijn medestanders te onderhandelen. Het overleg begon op het einde van 1574. De eisen van de rebellen lagen zeer dicht bij wat buiten Holland en Zeeland in alle rangen en standen en gezindten leefde.
Vooral in de door Alva's repressie het zwaarst getroffen gewesten Brabant en Vlaanderen heerste een meer algemene verzetsmentaliteit. De door Requesens in juni 1575 bijeengeroepen vergadering van officiële gezagdragers van het regime - edelen, bisschoppen en vooraanstaande juristen - had zich in gematigde doch niet mis te verstane termen uitgesproken voor deelneming van de Staten aan de regering; uit regering en bestuur zouden van hoog tot laag vreemdelingen worden verwijderd en vervangen door ingezetenen; de inquisitie zou Hollanders en Zeeuwen niet meer om den gelove mogen opsporen. Toch bleken de eisen van de rebellen, namelijk onbeperkte amnestie, opschorting van geloofsvervolging, vertrek van vreemde ambtenaren en soldaten en een gezamenlijke regering van Staten en koning de knelpunten waarop de officiële besprekingen te Breda in juli 1575 afketsten.
Weinigen waren met die afloop gelukkig. Een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking stond achter de diffuse erasmiaanse stroming die welliswaar het door Spanje opgelegde beleid afwees en zachte middelen aanprees om de roomse kerk te beschermen, maar afkerig bleef tegenover geweld en opstand. Voormalige regeringsgetrouwen als de hertog van Aarschot en Granvelles broer Champagney sloten daar bij aan. Zelfs de belangrijkste figuren die namens de koning te Breda onderhandelden, behoorden tot het gematigde politieke centrum dat op een akkoord met de rebellen aanstuurde: Leoninus,een Leuvense hoogleraar, en de Delftse jurist Sas-bout, kanselier van Gelderland. In het geheim zetten zij trouwens de besprekingen voort. Hun compromis, dat de instemming van de Hollands-Zeeuwse gemachtigden wegdroeg, werd evenwel door Requesens afgewezen.
Toen op 5 maart 1576 Requesens onverwacht overleed, volgde in de gebieden `onder de Spaensche dienstbaerheydt'eveneens de ene revolutionaire handeling op de andere. Zoals de Hollandse en Zeeuwse kwamen de Staten van Brabant, Vlaanderen en Gelderland op eigen initiatief bijeen. In de zomer kwam een nationaal Statenleger tot stand. Bij de machtsgreep van oranjegezinde radicalen in Brussel werd de Raad van State, die na Requesens' dood collectief de landvoogdij waarnam, op 4 september onder arrest geplaatst. Vervolgens werden door de Brabantse Staten de Staten-Generaal bijeengeroepen om met Oranje en de opstandige delen in Holland en Zeeland een overeenkomst af te sluiten. Vanaf eind september 1576 traden de Staten-Generaal als het enige nog politiek werkzame centrale gezag op door naar Hollands-Zeeuws voorbeeld wederrechtelijk hoge overheidsdaden te stellen, die eigenlijk aan de koning waren voorbehouden. Om de schijn van legaliteit op te houden, waren zij samengeroepen door de Raad van State als vertegenwoordiger van de koning. Ondanks de geleidelijke vrijlating van zijn leden bleef de Raad echter de gevangene van de Staten-Generaal.
De onderhandelaars van Oranje en van de opstandige gebieden in Zeeland (toen in feite nog alleen het eiland Walcheren) en Holland en die van de Staten-Generaal kwamen bijgevolg in Gent snel tot een `vaste ende onverbreekelyke vriendschap ende vree-de' over de punten die het jaar daarvoor te Breda tegen alle adviezen in namens de koning waren afgewezen. Op 28 oktober 1576 kwam de overeenkomst stand die op 8 november als Pacificatie van Gent door de diverse delegaties plechtig werd ondertekend. De beslissingsmacht die de Staten-Generaal zich inzake de algemene politiek hadden aangematigd werd bevestigd; overigens zouden zij een vrije vergadering zijn van provinciale afvaardigingen die tot gezamenlijk handelen wilden komen. Holland en Zeeland verwierpen evenwel de wens van de overige gewesten om in de besluitvorming het meerderheids-beginsel in te voeren. In afwachting van een definitieve beslissing door de Staten-Generaal over de gosdienstuitoefening, bleef de status quo ter zake gehandhaafd, maar de ketterplakkaten werden buiten werking gesteld. Voorts decreteerde de Pacificatie: een algemene amnestie, het wegzenden van de vreemdelingen in Spaanse dienst en hun vervanging door ingezetenen, en herstel van de privileges. De nieuwe landvoogd, 's konings bastaardbroer don Juan, pas in Luxemburg aangekomen, zou door de Staten slechts worden erkend na voorafgaande instemming met de Gentse Pacificatie.Het nieuws over het akkoord werd in de meeste delen van het land door de bevolking met vreugdevuren en andere uitingen van feestelijk enthousiasme gevierd. Calvinistische ballingen keerden in groten getale en fanatieker dan ooit nu ook naar Vlaanderen en Brabant terug.
Niet iedereen bleek zich evenwel in deze gang van zaken te kunnen vinden. Luxemburg en Limburg aan de Vesder hadden dadelijk van de Pacificatie afgehaakt. Friesland, Groningen, Overijssel en Gelderland maakten enig voorbehoud tegenover de Pacificatie; als relatief recente aansluitingen bij de Nederlandse bondsstaat en bovendien traditioneel oostwaarts georiënteerd, stonden zij huiverig tegenover centrale lichamen. De Artesische en de Henegouwse geestelijkheid en adel zouden het Gentse tractaat weliswaar bijvallen, doch slechts na lange aarzeling. Over de publikatie van de Pacificatie in Namen bestaat twijfel.Dissidente geluiden, aanvankelijk gesmoord door de vreugdesalvo's, waren steeds duidelijker te horen tijdens de onderhandelingen met don Juan over zijn aanvaarding van de Pacificatie. De adellijke fractie waarvan Aarschot de leiding had, verwierp een eventuele breuk met Filips II. Zij slaagde erin vrijwel alle aanwezige afgevaardigden ter Staten-Generaal het Eeuwig Edict te laten ondertekenen (februari 1577). Daarbij hing de erkenning van don Juan als landvoogd weliswaar af van de voorafgaande verwijdering van de vreemdelingen en van zijn formele belofte de Pacificatie ten uitvoer te zullen brengen, maar de Staten hadden hierbij nadrukkelijk trouw aan kerk en koning beleden. Uit protest daartegen trokken de Hollandse en Zeeuwse gedeputeerden zich terug. Nadat don Juan eindelijk op 12 mei 1577 in Brussel officieel als landvoogd werd geïnstalleerd, slaagde hij er toch niet in een minimum aan macht te verwerven. Daarom verdween hij plotseling en trok zich op 24 juli op de citadel van Namen terug.
Met deze demonstratie maakte hij duidelijk alle aangegane verbintenissen in verband met de Pacificatie aan zijn laars te lappen.Hierdoor had de landvoogd zich volledig in het isolement gewerkt. Zijn oproepen tot de regeringsleden die hij te Brussel had achtergelaten om zich bij hem in Namen te komen voegen, bleven nagenoeg onbeantwoord. Zelfs de staatsraden Aarschot en zijn halfbroer de markies van Havré, die al die tijd bij don Juan waren gebleven, voelden zich in de maling genomen. Na enige dagen maakten zij in Namen stiekem rechtsomkeer en lieten don Juan met nog slechts beperkt gezag achter, namelijk over Namen, Limburg aan de Vesder en Luxemburg. De Hollandse en Zeeuwse delegaties namen opnieuw plaats in de Staten-Generaal.
In Brussel, Antwerpen en Gent stelden de gilden in september-oktober de eerste revolutionaire en antiklerikale comités van XVIII aan, waarin gildevertegenwoordigers zitting hadden, die de zittende wethouders onder zware druk zetten. In het najaar van 1577 en het voorjaar van 1578 zouden de meeste Vlaamse en Brabantse steden dat voorbeeld volgen. Onder druk van die radicale volksbeweging - waaraan de sociale onvrede niet vreemd was - werd Oranje door de Staten-Generaal verzocht om te Brussel opnieuw zijn oude zetel in de Raad van State te komen bezetten.
Op 23 september werd Oranje na tien jaar afwezigheid opnieuw in wat hij zijn `dierbaar vaderland' noemde, triomfantelijk ingehaald. Nog geen maand later riepen de Staten van Brabant de prins tot `ruwaard' of volksleider en regeerder van dit gewest uit. Oranje wachtte er zich evenwel voor zich openlijk aan de zijde van die populistische en vaak anti-katholieke radicalisering in Vlaanderen en Brabant te scharen. Uiteraard ging zij ook de adellijke vrienden rond de katholieke Aarschot te ver. Dezen konden met een vaag programma op de meerderheid in de Staten-Generaal rekenen: deze middengroep slaagde erin radicale en gematigde strijders tegen vorstelijk absolutisme, burgerij en edelen opnieuw te verzamelen rond de twintigjarige en inzake godsdienst notoir tolerante aartshertog Matthias van Oostenrijk. Hij was de neef van Filips IIen broer van de Duitse keizer Rudolf II , die zich ten aanzien van de Nederlandse problemen neutraal opstelde. Op 8 decem 1577 werd Matthias door de Staten-Generaal uil roepen tot landvoogd, in de hoop dat de koning wel zou goedvinden.
Zie verder deel 3 Deel 3 Opstand en scheiding in de Nederlanden