We hebben 116 gasten online

'Een geschiedenis van Nederland' Deel 8 De Nederlanden 1830-1870

Gepost in Geschiedenis Nederland

De Nederlanden 1813 – 1839, Groei naar een Constitutionele Parlementaire Democratie 1839 – 1870

8.1 De Nederlanden 1813 – 1839

Na de terugkeer op 30 november 1813 van erfprins Willem uit ballingschap vraagt het Voorlopig Bewind van van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam aan hem staatshoofd worden. Willem stemt daarin toe en maakt dit bekend in een proclamatie, waarin hij belooft te gaan regeren 'onder waarborging eener wijze constitutie' Om die constitutie (Grondwet) op te stellen, benoemt de vorst een commissie onder leiding van Van Hogendorp. Het ontwerp, dat op 29 maart 1814 door een Vergadering van Notabelen in Amsterdam wordt goedgekeurd, neemt zowel zaken uit de Bataafse tijd als uit de periode voor 1795 over.

 

Koning willem I

Koning Willem I Naast het eenhoofdige bewind komt er een indirect gekozen parlement, de Staten-Generaal, komen er ministers (die nog de titel secretaris van staat hebben) en wordt Nederland definitief een eenheidsstaat. Voor de Bataafs – Franse tijd waren de Nederlandse gewesten (provincies) zelfstandig en bestond Nederland alleen als statenbond (de Republiek der Verenigde Nederlanden). De verkiezingen voor de Staten-Generaal zijn minder democratisch dan die voor de parlementen uit de periode 1796-1801. Bovendien heeft het parlement beperkte bevoegdheden. Het kan bijvoorbeeld wetsvoorstellen van de koning niet wijzigen. De vorst krijgt het opperbestuur over de buitenlandse betrekkingen, het leger en de marine, de financiën, de waterstaat en de koloniën. Slechts een beperkt aantal zaken hoeft bij wet te worden geregeld

Naar moderne maatstaven gemeten voerde Willem I een autoritair bewind, dat echter de ontwikkeling naar een moderne, relatief gecentraliseerde staat die onder de Fransen was ingezet, eerder voortzette dan afbrak. Tegen zijn beleid ontstond dan ook nogal wat oppositie.

De zakenwereld vond dat er te veel geld werd uitgegeven, in het bijzonder aan het leger.

De Kerken vonden dat de staat zich te veel met hun zaken bemoeide. De katholieken bleven zich achtergesteld voelen, onder meer omdat de regering onder Willem I zich het recht aanmat toezicht te houden op de betrekkingen tussen Nederland en Rome.

Op het Wener Congres (1814-1815) werd de toestand hersteld zoals die was voor de Franse Revolutie. Bindmiddel van deze restauratie was het legitimiteits principe. De belangen van de vorst (vorstensoevereiniteit) gingen boven die van het volk( volkssoevereiniteit, nationalisme). Ook hield de vorst weinig rekening met de liberale wensen van de gegoede burgerij. De Grote Alliantie moest er voor waken dat de herstelde oude orde niet werd verstoord.

de duitse vorstendommen

Het Weense Congres besloot tot het maken van het Koninkrijk van de Nederlanden, door de voormalige Republiek en de voormalige Habsburgse Nederlanden samen te voegen. Dit o.a. om een sterke staat tegen Frankrijk te creëren. Aan het hoofd ervan zou het Huis van Oranje staan. Hoofdsteden werden Amsterdam en Brussel. De gecombineerde Nederlanden hadden een bevolking van 5,5 miljoen waarvan in het zuiden 60% leefde. In de Staten Generaal waren Noord en Zuid ieder voor de helft vertegenwoordigd. De grondwet van 1815 ging uit van gelijkwaardigheid van elk geloof.

Willem I regeerde als een neo - absolutist. Nederlands werd geïntroduceerd als de taal terwijl de inwoners van Wallonië er tegen waren.

Het belastingsysteem uit het Noorden werd ook doorgevoerd in het Zuiden, hetgeen een verzwaring voor het Zuiden betekende. Willem I droomde van de Nederlanden als een economische macht, de economie van het Noorden gebaseerd op de handel, die van het Zuiden op de industrie. Nieuwe kanalen werden aangelegd, de meeste in de Zuidelijke Nederlanden, om de economie een steun in de rug te geven. In 1814 werd de Nederlandse Bank opgericht. In 1827 sloot de Nederlandse regering een Concordaat met de Paus en nieuwe bisdommen werden opgericht(Amsterdam, Brugge en Den Bosch) .
De zuidelijke provincies, katholiek, Frans sprekend, zetten steeds meer vraagtekens bij de regering van Willem I. Zelfs de taalkundige gelijkenis van Vlaanderen met de Noordelijke Nederlanden kon dat niet verhinderen. Liberalen keken naar Frankrijk dat in 1830 de Bourbon dynastie hadden laten verdwijnen. Ze wilden af van een neo - absolutistische koning.

In 1830 ontstond er in Brussel een revolutie gericht tegen Willem I.

Dankzij de steun van de arbeidersmassa kon de burgerlijke revolutie van augustus slagen (Lafeber p.369 Patriotten, Bataven etc.) Willem I reageerde met een invasie (1831) van de Zuidelijke Nederlanden Toen ook nog Frankrijk onder de leiding van de nieuwe Franse koning Louis Phillippe de Zuidelijke Nederlanden te hulp schoten en de Britse Lord Palmerston besloot de Belgische onafhankelijkheid te steunen bleek België voor de Noordelijke Nederlanden verloren.

De Belgen besloten een liberale grondwet op te stellen die een voorbeeld zou worden voor andere Europese landen.

De definitieve scheiding werd in het verdrag van Londen van 1939 een feit.

koninkrijk der nl

8.2 De Noordelijke Nederlanden alleen verder 1839 – 1870

Groei naar een Constitutionele Parlementaire Democratie

Ondanks de inspanningen van Willem I bleef het met de economie slecht gaan en was vooral een sanering van de staatsfinanciën noodzakelijk. Nederlands kapitaal was er voldoende, maar werd in het buitenland geïnvesteerd.

Willem I trad in 1840 af omdat hij met een katholieke dame, gravin d' Oultremont, trouwde. Onder het bewind van Willem II (1840-1849) werden de rijksfinanciën inderdaad gesaneerd, overigens mede dank zij het feit dat het cultuurstelsel vruchten begon af te werpen. Er werd gebroken met de mercantilistische politiek van Willem I en overgegaan op het bevorderen van de vrijhandel.

koning willem II

Koning Willem II

Omdat Willem II zich duidelijk zorgen maakte over de politieke ontwikkelingen in Europa probeerde hij met snelle hervormingen te voorkomen dat er in Nederland en revolutie zou uitbreken.

Ontwerper van de nieuwe grondwet was Jan Rudolf Thorbecke (1796-1872).

thorbecke

Thorbecke

Belangrijkste wijzigingen van de nieuwe grondwet waren:

1. Invoering van de MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID.

Dit hield in dat de ministers het regeringsbeleid voortaan moesten verantwoorden tegenover de volksvertegenwoordiging, het parlement.

2. De koning werd ONSCHENDBAAR.

De Minister President is voortaan verantwoordelijk

3. De TWEEDE KAMER werd voortaan rechtstreeks gekozen door de kiezers en de EERSTE KAMER door de Provinciale Staten.

Men gebruikte hiervoor een CENSUSKIESRECHT. Alleen welgestelde mannen die een bepaalde som aan belasting (census) betaalden, mochten stemmen. Het parlement was daardoor een vertegenwoordiging van de rijken. De grondwetswijziging van Thorbecke was gebaseerd op de TRIAS POLITICA van Montesquieu. Deze deelde de macht in en staat in drieën. De wetgevende, de uitvoerende en de rechtelijke macht. In de Nederlandse Staatsinrichting werden de machten niet helemaal gescheiden. De ministers hebben de uitvoerende macht; zij moeten de besluiten en wetten uitvoeren. Maar samen met het Parlement hebben zij de wetgevende macht.

Willem III had echter grote moeite met de nieuwe machtsverdeling en herhaaldelijk kwam hij in conflict met het Parlement.

Dat hij daarbij genoodzaakt is het om kabinet van Thorbecke te accepteren, is een bittere pil voor hem. Hij verzet zich vergeefs tegen de constitutionele en liberale vernieuwingen. In de eerste jaren van zijn regering duiken er geregeld geruchten op over een staatsgreep die de koning zou beramen, met name in 1853 als de Aprilbeweging hiervoor een gunstig klimaat lijkt te scheppen.

De liberale grondwet van 1848 geeft alle Kerken het recht zich naar eigen goeddunken te organiseren. De aangekondigde vorming van het katholieke aartsbisdom Utrecht en de vier katholieke bisdommen Haarlem, 's-Hertogenbosch, Breda en Roermond, stuit op grote tegenstand van protestants Nederland. Thorbecke keurt het pauselijk besluit echter goed.

Door de Aprilbeweging worden er 200.000 handtekeningen verzameld, die worden aangeboden aan Koning Willem III met het verzoek het besluit van de paus af te keuren. De koning reageert, tegen het regeringsbesluit in, met een van sympathie getuigend antwoord. In reactie hierop vraagt de regering Thorbecke haar ontslag aan. Deze ontslagaanvraag wordt door Willem III aanvaard.

Een ander bewijs van het de 'groot protestantse' denkwijze van de koning vinden we in de Wet op het lager onderwijs van 1857. Verder laat Willem III zich overigens niet vaak verleiden tot antipapisme.

Over het algemeen laat Koning Willem III zijn ministers hun gang gaan, maar zelfs de geringste schijn van inbreuk op zijn rechten doet hem ontsteken in woede. Ook laat hij sympathieën en antipathieën, bijvoorbeeld jegens Thorbecke, zijn gedrag beïnvloeden zoals bij de kabinetsformaties, waarin hij het laatste woord heeft. Van 'parlementaire' en 'homogene' kabinetten wil hij niets weten en daar waar hij de kans krijgt, dringt hij de formateurs conservatieve figuren op. Hoewel Willem een tegenstander van het liberalisme is, kan hij niet verhinderen dat in 1887 een grondwetsherziening tot stand komt, die een verdere democratisering van het staatsbestel inluidt. In de jaren 1867-1868 speelt de zogenaamde Luxemburgse kwestie. Sinds 1814 behoorde het groothertogdom Luxemburg tot het persoonlijk bezit van het Huis van Oranje. De Franse keizer Napoleon III wil Luxemburg echter na de overwinning inlijven bij Frankrijk om het Europese machtsevenwicht te herstellen. Nadat Willem III heeft geprobeerd om Luxemburg aan Napoleon III te verkopen werd in 1867 in Londen een compromis bereikt. Luxemburg bleef aan het Huis van Oranje en zou neutraal blijven. De Tweede Kamer is ontstemd over het feit dat de regering de Nederlandse neutraliteit in gevaar gebracht heeft en eiste haar aftreden. Dit is niet wat Willem wil en daarom ontbindt hij de Kamer.

europa 1861 ad

Europa in 1861

Koning Willem III verloor steeds meer interesse in de politiek.

De kamermeerderheid bepaalde voortaan of een kabinet aan kan blijven of niet. De mening van de koning doet er niet toe. Tot 1917 werd de Tweede Kamer via het DISTRICTENSTELSEL GEKOZEN. De kandidaat die in zijn district de meeste stemmen won, kreeg een kamerzetel. Vanaf 1917 geldt het systeem van EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING. Alle stemmen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal kamerzetels. De uitkomst heet KIESDELER. Haalt een partij de kiesdeler dan krijgt men een kamerzetel, enz

Koning Willem III kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Was berucht vanwege zijn barse uitvallen tegen onder andere ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk. De latere Koningin Wilhelmina.

Zie verder deel 9 'Een geschiedenis van Nederland' Deel 9 1870-1945