Meerkeuzevragen historisch overzicht van de 20e eeuw
Meerkeuzevragen historisch overzicht van de 20e eeuw
historisch Overzicht van de 20e eeuw
Deze deeltoets bestaat uit 30 vragen:
- 1Tijdens de 2eindustriële revolutie ging het vooral om
- a.Elektrotechnische en metaalindustrie
- b.automatisering
- c.ontwikkeling van de lopende band
- d.Chemische en elektrotechnische industrie
- 2.Onder ‘fin-de-siècle’-stemming verstaan we;
- a.een groot optimisme vanwege de materiële vooruitgang.
- b.Een groot optimisme vanwege het toenemend internationaal overleg
- c.Een groot pessimisme vanwege de tegenstelling tussen arm en rijk
- d.Een mengeling van gevoelens tussen optimisme en onzekerheid
- 3.Welke groep hoort niet bij de nieuwe middenklasse?
- a.rijke bankiers en industriëlen
- b.vrije beroepen zoals professoren, artsen en specialisten
- c.het witteboordenproletariaat
- d.het hogere technische personeel
- 4Rond de eeuwwisseling streefden de liberalen in Nederland naar
- a.sociale wetten
- b.onbeperkte concurrentie
- c.vergaande staatsbemoeienis
- d.invoerrechten
- 5Wat pas niet bij het kabinet Pierson
- a.ouderdomspensioen
- b.leerplichtwet
- c.ongevallenverzekeringswet
- d.woningwet
- 6Eduard Bernstein geloofde vooral in:
- a.de revolutie
- b.liberalisme
- c.marxisme
- d.geleidelijke verbeteringen
- 7.Het machtsevenwicht in Europa werd in de periode tussen 1870 en 1914 het meest verstoord door de ontwikkelingen in:
- a.Frankrijk
- b.Engeland
- c.Rusland
- d.Duitsland
- 8.Het ontstaan van machtsblokken aan het begin van de 20eeeuw was vooral in tegenspraak met:
- a.de vlootpolitiek
- b.het Wener Congres
- c.de afspraken na de Frans-Duitse oorlog
- d.de Triple Entente
- 9.De titel: ‘ van foxtrot tot gaarkeuken’ slaat op de ontwikkelingen in de jaren:
- a.1914-1918
- b.1924-1929
- c.1933-1939
- d.1939-1945
- 10.Welke politieke stroming profiteerde het minst van de ‘overwinning van de democratie’ na de eerste wereldoorlog:
- a.de christelijke partijen
- b.de liberale partijen
- c.de socialistische partijen
- d.de linkse partijen
11 Het krachtig nationalisme in de VS tijdens het interbellum kwam vooral van de kant van de Amerikaanse:
- a.protestanten
- b.katholieken
- c.joden
- d.kapitalisten
12 Welk kenmerk past niet bij de New Deal:
- a.sociale wetten
- b.bezuinigingen
- c.terugbrengen van agrarische productie
- d.scherpere controle van de banken
13 De februarirevolutie in 1917 ging tussen
- a.Lenin en de voorlopige regering
- b.De tsaar en Lenin
- c.De communisten en de democraten
- d.De doema en de tsaar
14: De vijfjarenplannen in de USSR gingen vooral ten koste van de
- a.industrie
- b.industrie en handel
- c.landbouw
- d.export
15: De angst voor het fascisme leidde in Frankrijk tot een politieke overwinning van:
- a.de sociaal-democraten
- b.de nationaal-socialisten
- c.de verenigde christelijke partijen
- d.het volksfront
16: Mussolini kwam aan de macht dankzij:
- a.verkiezingen
- b.de koning
- c.de eerste wereldoorlog
- d.samenwerking
17: Duitsland mocht lid worden van de Volkenbond door:
- a.de conferentie van München
- b.het verdrag van Locarno
- c.het Briand-Kelloggpact
- d.de As
18: Door de Duitse bezetting van Tsjecho-Slowakije bleek de onbetrouwbaarheid van de afspraken in:
- a.Wenen
- b.Berlijn
- c.München
- d.Versailles
19: Keerpunten in de Tweede wereldoorlog zijn:
- a.Sicilië en El Alamein
- b.Hirosjima en Stalingrad
- c.D-day en Hirosjima
- d.Stalingrad en El Alamein
- 20
- a.Berlijn
- b.Vietnam
- c.Cuba
- d.Korea
21 Welk land wilde gebruik maken van de destalinisatie en kwam in opstand;
- a.Hongarije
- b.Polen
- c.Tsjecho-Slowakije
- d.Joegoslavië
22 De uitdrukking "fluwelen aanpak" om het optreden van de Duitsers in Nederland in de bezettingstijd aan te geven past het best bij de periode van
a de beginperiode van de bezetting
b de eerste jodenvervolging
c de spoorwegstaking in 1944
d de winter van 1944/45
23 Gegeven:
I De Verenigde Staten beschouwen de Sovjet Unie als een gevaar
II De Verenigde Staten dwingen de Sovjet Unie tot de oprichting van de Duitse Democratische Republiek
III De reactie op de oprichting van het Warschaupact is de oprichting van de NAVO
Welke van bovenstaande uitspraken is waar
a I
b II
c III
d alle drie
24 Als redenen voor de moeizame samenwerking tussen China en de Sovjet Unie worden genoemd:
I de grensconflicten over Mongolië
II het streven naar een wereldrevolutie door de Sovjet Unie en naar Socialisme in een land door China.
Welk van deze uitspraken is waar?
a I
b II
c beiden zijn waar
d beiden zijn onwaar
25 Gegeven:
I Iedere lidstaat heeft een vetorecht
II Leden van de Veiligheidsraad hebben een vetorecht
III De Koude Oorlog
IV Geen eigen leger
Welke van de genoemde zaken zijn redenen voor het moeizaam functioneren van de Volkenbond (VB) en van de Verenigde Naties (VN)?
a. VB I en II VN III en IV
b. VB I en III VN II en IV
c. VB I en IV VN II en III
d. VB II en III VN I en IV
- 26
I jongeren
II studenten
III arbeiders
IV vrouwen
Wat is juist?
a. alle 4
b. I II en III
c. I III en IV
d. I II en IV
27 Een uitspraak van de Gaulle:"Jullie zullen stap voor stap wegzinken in een bodemloos politiek en militair moeras".
Deze uitspraak slaat op de bemoeienis van
a. de VN met Korea
b. de SU met Afghanistan
c. de VS met Vietnam
d. de SU met Cuba
28 In de jaren 70 zien we in de westerse economieën een recessie optreden. Oorzaken daarvan waren:
I de oliecrisis
II de dekolonisatie
III de concurrentie uit Azië
Welke oorzaken zijn juist?
a. I en II
b. II en III
c. alle 3 genoemde oorzaken
d. geen van genoemde oorzaken
29 Gegeven:
I De macht van de zelfstandig geworden kolonies is na 1960 sterk toegenomen
II De term neokolonialisme slaat op de economische afhankelijkheid van de voormalige kolonies
III De groep 77 wil hogere grondstofprijzen en een open vrije markt
Welke van genoemde uitspraken is waar?
a. alle drie
b. I en II
c. II en III
d. I en III
30 Gegeven:
I Val van de Berlijnse Muur
II Gorbatsjov komt aan de Macht in de SU
III Val van de communistische regering in de SU
IV Val van communistische regeringen in Oost-Europa
Welke chronologische volgorde is juist?
a. I II III IV
b. II III IV I
c. III I II IV
d. II I IV III