We hebben 128 gasten online

Lucia de Berk deel 5

Gepost in Lucia de Berk

Levenslang Lucia de Berk Deel 5

 

Rapport

naar aanleiding van het verzoek van het College van procureurs-generaal

gedaan op grond van het rapport van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken

van 25 oktober 2007 betreffende de zaak Lucia de B.

Link op rechtspraak .nl niet meer terug te vinden.

 

Link http://www.rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/E2E27DAA-37E6-41B5-8EE1-14AF95FB7BB5/0/rapportmrKnigge.pdf

 

19-10-2006 De toegangscommissie (TC) van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken heeft het College van procureurs-generaal ( de leiding van het Openbaar Ministerie) geadviseerd deze strafzaak aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het college heeft het advies overgenomen.

29-10-2007 Het onderzoek van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken (CEAS) naar deze strafzaak is afgerond. De onderzoekscommissie heeft het eindrapport aangeboden aan het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie.

 

 Rapport CEASDeze link wordt geopend in een nieuw venster.

(PDF, 204 kB)De onderzoekscommissie adviseert het College om aan te sturen op een herzieningsaanvraag bij de Hoge Raad. De commissie is tot dit advies gekomen, nadat werd geconstateerd dat er tussen tenminste twee deskundigen verschil van mening is ontstaan over de vraag of - wetenschappelijk gezien - kan worden vastgesteld dat een patiëntje aan een digoxinevergiftiging is overleden.
De onderzoekscommissie vindt ook dat in de eerste fase van het onderzoek de aandacht te snel helemaal gericht was op de verdachte. In de tweede fase - na de aangifte door het kinderziekenhuis - was deze verdenking en de focus van het opsporingsonderzoek op de afdeling waar mevrouw De B. werkte, wél terecht. Toen dit onderzoek echter geen direct bewijs (geen verklaringen van getuigen die haar levensbedreigende handelingen hadden zien verrichten) tegen mevrouw De B. opleverde, hebben politie en OM onvoldoende oog gehad voor een mogelijke andere toedracht. De commissie adviseert het College daarom te bezien of alsnog nader onderzoek kan worden verricht naar de sterfgevallen en reanimaties op de betreffende afdeling van het kinderziekenhuis in de periode vóórdat Lucia de B. daar werkte.

 

Persverklaring van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad in de zaak Lucia de B.

's-Gravenhage , 23-11-2007

Op 26 oktober 2007 heeft de Procureur-generaal bij de Hoge Raad een verzoek van het College van procureurs-generaal in de zaak Lucia de B. ontvangen. Het College verzocht om op basis van het rapport van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) integraal te beoordelen of in het rapport aanleiding kan worden gezien tot het indienen van een vordering tot herziening. Een Advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft zich over het verzoek gebogen en zijn conclusie is dat de bevindingen van het rapport van de CEAS op zichzelf onvoldoende grond bieden voor het indienen van een vordering tot herziening bij de Hoge Raad. Er zal nader onderzoek moeten worden verricht. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek zal worden beslist of een vordering tot herziening zal worden ingediend.

Digoxinevergiftiging

In het rapport van de CEAS in de zaak van mevrouw De B. is geconstateerd dat tussen ten minste twee deskundigen verschil van inzicht bestaat of – wetenschappelijk gezien – kan worden vastgesteld dat een patiëntje, dat werd verpleegd op de afdeling van het ziekenhuis waar mevrouw De B. werkzaam was, aan een digoxinevergiftiging is overleden. Een verschil van inzicht van deskundigen kan onder bepaalde omstandigheden een reden zijn om een strafzaak te herzien en een nieuw onderzoek naar de feiten te gelasten.

Aanvankelijk waren de conclusies ten aanzien van de digoxinevergiftiging van het patiëntje eensluidend. Zowel het hof, de verdediging als het openbaar ministerie zijn er vanuit gegaan dat hiervan sprake is geweest. De CEAS heeft ten behoeve van haar onderzoek een deskundige geraadpleegd. De deskundige heeft aan de CEAS laten weten dat in zijn visie niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van digoxinevergiftiging. De deskundige heeft niet de beschikking gehad over alle stukken. Mogelijk zijn daardoor diverse aspecten niet aan de orde gekomen.

De CEAS heeft in haar rapport bovendien nadrukkelijk gesteld dat zij geen oordeel uitspreekt over de vraag wat in wetenschappelijk opzicht nu het meest juiste standpunt is. Derhalve dient er nader onderzoek te worden verricht dat is gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over de vraag of er sprake was van digoxinevergiftiging. Dat is noodzakelijk voor de beantwoording van de vraag of in de zaak van mevrouw De B. een vordering tot herziening moet worden ingediend. Het onderzoek zal met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en voortvarendheid ter hand worden genomen. Het zal onder meer bestaan uit een integrale, multidisciplinaire herbeoordeling – op basis van alle toxicologische, pathologische en klinische bevindingen uit het dossier – of ten tijde van het overlijden van het desbetreffende patiëntje sprake was van een toxische hoeveelheid digoxine in het bloed. Voorts zullen aan ten minste drie vooraanstaande (internationale) deskundigen op het terrein van de forensische toxicologie vragen worden voorgelegd omtrent de meetmethoden waarmee de digoxine is aangetoond, waarbij het gegeven dat de therapeutische toediening van digoxine circa vijftig dagen voor het overlijden is gestaakt, zal worden betrokken.

Sterftecijfers

Voorts heeft de CEAS in haar rapport aan het College van procureurs-generaal in overweging gegeven te bezien of er aanleiding is nader onderzoek te doen naar de sterftecijfers op de afdeling van het ziekenhuis, voordat mevrouw De B. daar werkzaam was. Op dit punt zal in elk geval een oriënterend onderzoek plaatsvinden. Het onderzoek naar de sterftecijfers kan slechts een beperkt karakter hebben vanwege de beperkingen die voortvloeien uit het medisch beroepsgeheim en de privacy van de betrokkenen. Het onderzoek zal zich daarom niet richten op de individuele sterfgevallen.

Uitvoering

De onderzoeken zullen zo spoedig mogelijk worden afgerond, maar vermoedelijk enkele maanden in beslag nemen. Bij de uitvoering van de onderzoeken zal het College van procureurs-generaal op verzoek van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad bijstand verlenen. De onderzoeken vinden plaats onder de directe regie van de Advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Ten behoeve van het onderzoek zal het College van procureurs-generaal een officier van justitie aanwijzen. Deze officier van justitie kan ook opsporingsambtenaren inschakelen.

De door de officier van justitie en de opsporingsambtenaren uit te voeren onderzoeken staan onder supervisie van de Advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Op het moment dat de onderzoeken zijn afgerond, zal worden beslist of een vordering tot herziening op basis daarvan aangewezen is.

Van deze beslissing zal mededeling worden gedaan.

Den Haag, 23 november 2007

mr. J.W. Fokkens, Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Contactpersoon voor de pers: mr. E.H. Schulten, kabinet van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tel 070-3611267

Gerechtshof verwelkomt nader onderzoek

Den Haag , 1-11-2007

In NRC Handelsblad van 1 november 2007 reageert het hof op het rapport van de Commisie Grimbergen. Onder de kop Gerechtshof duikt niet weg voor Lucia de B. is het ingezonden artikel geplaatst. Hieronder leest u de tekst van het ingezonden stuk.

Gerechtshof verwelkomt nader onderzoek

Het rapport van de Commissie Grimbergen over het onderzoek naar het optreden van politie en justitie in de zaak Lucia de B. doet menigeen tot vlotte conclusies komen. Zo werd al snel gespeculeerd over het vervroegd vrijlaten van Lucia de B.

De opdracht aan het driemanschap Grimbergen was weg te blijven van het rechterlijk domein. Dat was een onmogelijke opgave, hetgeen ook blijkt uit de kanttekeningen die te maken zijn bij het rapport. Bovendien kan, mede doordat het werk van de rechter nadrukkelijk niet onderzocht mocht worden, de indruk gewekt zijn dat juist aan dat werk veel geschort heeft.

In NRC Handelsblad van 30 oktober wordt onder de kop ‘Gerechtshof wil niet horen van rechterlijke fouten’ door Folkert Jensma de geloofwaardigheid van de (straf)rechters aan de kaak gesteld. Hij stelt onomwonden: ‘…..de rechter (was) onvoldoende kritisch en de schuldigverklaring vermoedelijk onjuist.’

Waar Jensma zich baseert op het rapport Grimbergen, ligt het voor de hand dat rapport nader te bezien op gevaar af dat mij vervolgens opnieuw het verwijt treft dat ik defensief reageer. Dat moet dan maar. In de waan van de (maan)dag zijn sommige aspecten wel erg gemakkelijk onbelicht gebleven en vele suggesties onweersproken. Bovendien sta ik voor mijn eigen organisatie die zorgvuldige, hernieuwde aandacht geeft aan de feiten zowel als het recht, maar die nu in het schootsveld is terechtgekomen.

Het is op dit moment tamelijk precair in kritische zin wat op te merken over het rapport Grimbergen dat door de voorzitter van het College van Procureurs-generaal als een ‘tussenstand’ is gekwalificeerd. Velen lijken al zeker te weten dat Lucia de B. onschuldig is en dat het hier gaat om een ernstige dwaling die het vertrouwen in politie, justitie en rechters ondergraaft. Wie kritisch is over het rapport, laadt de verdenking op zich niet te willen dat de onderste steen boven komt en tegen te willen houden dat de zaak opnieuw en onbevangen tot op de bodem wordt uitgezocht.

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat voor de Rechtspraak de waarheidvinding voorop staat. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor het hof en wij ondersteunen daarom het advies tot nader onderzoek. In dat licht wil ik enkele kanttekeningen maken bij het rapport in samenhang met de huidige aandacht in de media en de behandeling en beoordeling van deze zaak door het gerechtshof.

1. Het hof heeft het statistisch materiaal niet als wettelijk bewijsmiddel gehanteerd. Daarmee is alles wat het rapport daarover zegt bij het nader onderzoek academisch, want niet met de bewijsvoering van het hof te verbinden.

2. Het hof heeft hoegenaamd geen verzoek van verdediging of OM tot het (opnieuw) horen van een getuige of deskundige van de hand gewezen. Tijdens de regiezitting is nadrukkelijk besloten alles in het openbaar aan de orde te stellen, juist met het oog op de publieke verantwoording. Het arrest waarin de bewijsvoering is neergelegd telt 380 pagina’s en verdient het als grondig te worden gekwalificeerd; grondig is overigens niet hetzelfde als juist of feilloos.

3. Grimbergen is kritisch over de selectie van procesdeskundigen. Wat daarvan zij, het aantal publicaties over digoxine van de nieuwe deskundige prof. Koren waar het driemanschap zich zonder gepaste nuance op beroept in verband met het veronderstelde novum, levert op zichzelf geen inhoudelijk argument op.

4. Alle deskundigen beschikten bij de behandeling in hoger beroep over de relevante documenten die voorhanden waren. Dat is door de deskundigen tegenover de commissie bevestigd. In het licht van het kritisch onderzoek van de commissie naar de juistheid en compleetheid van de beschikbaar gestelde documenten, is het opvallend dat de commissie niet duidelijk maakt wat zij precies heeft voorgelegd en gevraagd aan Koren.

5. De hoogleraar De Wolff is in het proces door de verdediging als deskundige geïntroduceerd. Zijn conclusie dat er sprake was van digoxinevergiftiging is door de raadsman ter zitting niet aangevochten. De rechter draagt de verantwoordelijkheid voor de waardering en selectie van het bewijs en verantwoordt zijn keuze. Het getuigt van weinig inzicht die verantwoordelijkheid af te doen als gaat het om een greep in een grabbelton.

6. Het onderzoek van Koren en zijn groep uit 1989 waarnaar het driemanschap verwijst, is tijdens de laatste zittingsdag bij het gerechtshof, 11 mei 2004, uitdrukkelijk besproken. De procesdeskundigen vonden daarin geen aanleiding hun standpunt te wijzigen. Tegenover Grimbergen c.s. is De Wolff bij dat standpunt gebleven.

7. Belangrijk is dat duidelijk wordt of de geleerden De Wolff en Koren het over hetzelfde aspect van het onderzoek hebben. Dát boven tafel krijgen ligt nu terecht op het bord van de PG bij de Hoge Raad. Maar het is vreemd -om niet te zeggen onzorgvuldig- dat in het rapport niet wordt gemeld dat de betekenis van het Koren-onderzoek al door de rechter ter zitting is onderzocht. Wel wordt door de commissie een ongenuanceerd oordeel (“... onjuist en, in alle eerlijkheid, vrij schokkend...”) van hem weergegeven zonder dat de lezer de basis van dat oordeel kan toetsen.

8. De commissie vindt de uitspraak van Koren zo beslissend dat zij daarop het ernstige vermoeden baseert dat de rechter, had hij daarvan weet gehad, niet tot een veroordeling zou zijn gekomen. Het is echter nog veel te vroeg om aan de verklaring van Koren die nog nader onderzocht en gevalideerd moet worden, nu al deze status te geven.

Rechterswerk is mensenwerk binnen vastomlijnde juridische kaders. Het hof is zich ervan bewust dat de waarheid van vonnis of arrest niet altijd zal sporen met de ervaren werkelijkheid. Het is aan de rechter om uiteindelijk te beslissen. Dat is onder omstandigheden een zware verantwoordelijkheid die niet per definitie een juiste uitkomst oplevert. Als de twijfels na het slotakkoord van de (hoogste) rechter aanhouden en daarvoor bij nader onderzoek een redelijke basis blijkt te zijn, is er aanleiding de waarheidsvinding te hervatten en het eerder werk en onderzoek opnieuw te beoordelen. Het strafrechtsysteem kan zich geen wantrouwen veroorloven.

 

Den Haag, 1 november 2007
Joep Verburg,
President Gerechtshof ‘s-Gravenhage

 

Bron: Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 1 november 2007

17-06-2008 De advocaat-generaal mr. Knigge dient een vordering tot herziening van de veroordeling van Lucia de B. in bij de Hoge Raad. Hij vordert ook dat de Hoge Raad in afwachting van zijn beslissing zal bepalen dat de eerdere invrijheidsstelling van Lucia de B. voortduurt.


Deze vordering vloeit voort uit het onderzoek dat onder supervisie van advocaat-generaal mr. Knigge is verricht naar de veroordeling van Lucia de B. ter zake van moord op een patiëntje door het toedienen van een overdosis digoxine.
De advocaat-generaal betoogt in de vordering dat het deskundigenoordeel van prof. Meulenbelt moet worden aangemerkt als een omstandigheid die het ernstige vermoeden wekt dat het Hof, als het daarmee bekend was geweest, Lucia de B. zou hebben vrijgesproken van de moord met digoxine.
Omdat het bewijs voor deze moord nauw samenhangt met het bewijs voor alle andere negen levensdelicten waarvoor Lucia de B. is veroordeeld, heeft de vordering ook betrekking op die delicten.