Havo Thema Feniks Hfst 3 Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland
Hfst 3 Havo democratische rechtsstaat:
Nederland op weg naar een parlementaire democratie
Deelvraag 3: Onder invloed van welke factoren heeft de parlementaire democratie zich in Nederland ontwikkeld sinds 1975?
Inleiding
Nederland heeft een representatieve democratie. Wij kiezen vertegenwoordigers en via hen hebben we ook invloed op wie in het bestuur komt. Bij een democratie heb je dus invloed, je mag het beleid mee bepalen.
Het belang van dit onderwerp
Om de waarde van de democratie te begrijpen is het belangrijk om te weten welke factoren hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de democratie van ons land.
3.1 De Patriotse Revolutie 1785-1787
In zijn pamflet 'Aan het volk van Nederland' riep Johan Derk van der Capellen tot den Pol op om in verzet te komen tegen de regentenmacht. Hij moedigde burgers aan om afgevaardigden te kiezen en om zich te bewapenen om hun gerechtvaardigde eisen kracht bij te zetten. Utrecht werd de eerste Nederlandse stad, met behulp van de Patriotten, met een democratische regering. Ook in verschillende andere steden en stadjes namen de Patriotten de macht over. Veel gewestelijke besturen kwamen in handen van de Patriotten De onrust in de Republiek leidde tot een toestand van burgeroorlog. Op 18 januari 1795 vluchtte de angstige stadhouder Willem V naar Engeland en overal in de Republiek werden door de Patriotten bestuurders van de Oranjegezinde partij afgezet. Deze werden vervangen door voorlopige bestuurders uit de kring van de Patriotten. Door middel van het geven van kiesrecht aan alle mannelijke staatsburgers ouder dan 20 jaar die zich akkoord verklaarden met het beginsel van volkssoevereiniteit, werd de Nationale Vergadering gekozen door middel van een ingewikkeld districtenstelsel.(Huispersoneel en mensen die ondersteuning kregen uit armenkassen waren uitgesloten).
De Nationale Vergadering kreeg de opdracht een nieuwe grondwet op te stellen en de staatsvorm vast te stellen. Er ontstonden problemen over:
- wie er kiesrecht moest krijgen;
- moest de Bataafse Republiek een eenheidsstaat worden (Unitarissen) of een federatie van zelfstandige gewesten blijven (Federalisten).
Men kwam er niet uit en de Fransen besloten tot een staatsgreep waardoor de radicale Unitarissen de macht in handen kregen. Binnen drie maanden was de grondwet gereed. Hoewel 'iedereen ouder dan twintig jaar' in principe kiesrecht kreeg waren er toch grote groepen uitgesloten zoals:
- de vrouwen;
- de analfabeten;
- diegenen die weigerden te verklaarden dat ze tegen de stadhouder en het federalisme waren;
- men moest sociaal-economisch onafhankelijk zijn.
Nederland werd een eenheidsstaat. Op lokaal niveau werden maatregelen echter vaak geboycot. In 1801 werd de grondwet, na opnieuw een staatsgreep, buiten werking gesteld. Er kwam een nieuwe grondwet maar deze verzwakte de positie van de Nationale Vergadering.
3.2 Monarchie en parlement
Ons land werd in 1814 een erfelijke monarchie. In 1815 was een nieuwe grondwet nodig, omdat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden één koninkrijk werden. Koning Willem I regeerde veel met Koninklijke Besluiten. Hij oefende ook invloed uit op de rechters, zodat er geen sprake van een machtenscheiding was.
Ook Willem II, die in 1840 zijn vader opvolgde, had grote invloed op het bestuur. Na 1845 nam de onvrede over het bestuur toe omdat de economie in een diep dal terecht was gekomen. In een groot aantal steden braken voedselrellen uit. De onrust werd gevoed door het op de markt komen van kleine krantjes, lilliputters genaamd. Zij riepen de arbeiders op om zich te organiseren en hielden een pleidooi voor rechtstreekse verkiezingen met algemeen kiesrecht.
Toen er in 1848 in een aantal landen revoluties uitbraken sloeg Willem II de schrik om het hart. Hij gaf opdracht aan Torbecke,tot het schrijven van een nieuwe grondwet in democratische zin.
Een nieuwe grondwet bracht rechtstreekse verkiezingen van de Tweede Kamer. Mar door het censuskiesrecht was er nog geen sprake van een democratische grondwet. Wel kwamen er rechtstreekse verkiezingen om het parlement voldoende gezag te geven tegenover de koning. Ook op provinciaal en gemeentelijk niveau werd de wetgeving aangepast. Thorbecke bracht zowel een nieuwe Gemeentewet als Provinciewet tot stand en legde daarmee de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen.
Koning Willem III die in 1849 zijn vader opvolgde was tegen de constitutionele monarchie en zou er twintig jaar strijd tegen voeren. Het eerste grote conflict was een geloofskwestie. Toen de paus in 1853 besloot om Nederland als kerkprovincie te verdelen met een aartsbisdom en bisdommen, zorgde dat voor protesten van de kant van de protestanten. De koning liet merken het met de protestanten eens te zijn. Dat had hij nooit mogen doen, want hiervoor waren ministers verantwoordelijk en in ruil daarvoor had de koning onschendbaarheid gekregen. Tussen 1848 en 1868 speelden veel van dit soort conflicten tussen regering ( koning en ministers) en de Tweede kamer. De bedoeling van de grondwet van 1848 was dat ministers verantwoording zouden afleggen aan het parlement. De Tweede kamer had dus uiteindelijk het laatste woord.
Pas in 1868 beslot de koning zich neer te leggen bij deze bepaling uit de grondwet van 1848. In plaats van de Kamer naar huis te sturen moesten nu de ministers opstappen. Sindsdien geldt het gewoonterecht: bij een onoverbrugbaar conflict tussen de ministers en het parlement biedt het kabinet zijn ontslag aan.
3.3 Socialisten en het algemeen kiesrecht
In 1883 werd er een Landelijke Bond voor het Algemeen Kiesrecht opgericht dat werd gesteund door veel organisaties waarvan de belangrijkste de Sociaal Democratische Bond was. De leider van de Sociaal Democratische Bond, Domela Nieuwenhuis, werd in 1887 als eerste socialist in de Tweede Kamer gekozen. Deze raakte zo teleurgesteld in de mogelijkheden om in het parlement de arbeidersbelangen te verdedigen, dat hij in 1893 besloot voortaan actie te gaan voeren buiten het parlement.
Een actiegroep binnen de SDB war het hier niet me eens en besloot tot de oprichting van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij. De leider ervan werd Jelle Troelstra.(Zie afbeelding links). Zij wilden de parlementaire koers blijven volgen en kwamen in 1897 met een kleine fractie in de Tweede Kamer. Ondanks zijn charisma kon hij niet voorkomen dat het linkerdeel van de fractie zich afsplitste. Troelstar werd de pleitbezorger van het algemeen kiesrecht. In 1913 behaalde de SDAP een grote overwinning bij de verkiezingen en werd een van de belangrijkste partijen in het land. In 1917 werd het felbegeerde algemeen mannenkiesrecht gerealiseerd.
De vrouwen in de SDAP waren zeer teleurgesteld omdat Troelstra te weinig was opgekomen voor het vrouwenkiesrecht. Twee jaar later zou dat tot stand komen door het initiatiefwetsontwerp van de vrijzinnig-democraat Marchant. Nederland kon nu met recht een democratische staat worden genoemd. Door de revolutiepoging van Troelstra zou de SDAP in het Interbellum buiten de regering blijven. De confessionele partijen zouden veruit de grootste politieke stroming worden.
3.4 Liberalen en het kiesstelsel
De grondwet van 1848 bepaalde dat de Tweede kamer voortaan rechtstreeks gekozen werd. Ons land werd verdeeld in kiesdistricten waarin gekozen werd via het censuskiesrecht. De kandidaat die meer dan 50 % van de stemmen in een district behaalde werd de afgevaardigde van dat district in de Tweede Kamer. Haalde men geen 50% dan was een tweede ronde nodig.
Het districtenstelsel zorgde voor een levendige verkiezingstijd. Dat kwam door:
- men kende de regionale of plaatselijke kandidaat persoonlijk;
- er ontstond een sterke band tussen kiezer en gekozene.
Aan het einde van de negentiende eeuw kwamen er steeds meer stemmen op die pleiten voor een evenredige vertegenwoordiging in de Tweede Kamer. Zij waren van mening dat het parlement een evenredige vertegenwoordiging zou moeten zijn van de ideologische verdeeldheid van het volk.
Een handhaving van het districtenstelsel zou rampzalig zijn voor de liberalen.
- ze waren voorstander van een op beginselen gevoerde verkiezingsstrijd, boven een persoonlijke competitie;
- ze hadden technische bezwaren. Bevolkingsaantallen in verschillende districten fluctueerden in de tijd gezien waardoor niet elke stem evenveel waard was.
Het was de vrijzinnig-democratische minister-president Cort van der Linden die voorstelde het stelsel van evenredige vertegenwoordiging in te voeren. In dit stelsel worden alle uitgebrachte stemmen meegeteld en iedere partij krijgt zoveel zetels in de Tweede kamer als de kiesdeler werd behaald. De kiesdeler wordt berekend door het aantal uitgebrachte stemmen te delen door het aantal Kamerzetels.
Voordelen van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
- elke stem telde mee;
- kleine of nieuwe partijen zouden makkelijker in de Tweede kamer kunnen komen;
Nadelen waren er ook:
- de band tussen kiezer en gekozene werd losser;
- partijen gingen een belangrijke rol spelen bij de kandidaatsstelling.
Heden ten dage gaan er daarom stemmen op om de twee stelsels met elkaar te combineren.
3.5 Internationale samenwerking en democratie
Na de Tweede Wereldoorlog werden internationale regels en afspraken belangrijk gevonden voor de veiligheid. De Raad van Europa en de Verenigde naties werden opgericht. Deze organisaties hebben de mensenrechten in verdragen vastgelegd. verdragen gaan altijd boven nationale wetten.
In 1976 werd het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van kracht. Dit verdrag van de VN is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens In dat verdrag worden o.a. de gelijke rechten van manen en vrouwen vastgelegd, maar ook zaken op het verbod van slavernij, het verbod op folteringen, de bescherming van vreemdelingen en het recht op vrije meningsuiting.
Op Europees niveau geldt het Verdrag van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM). Sinds 1998 is het verdrag bindend voor leden van de Raad van Europa.
De opkomst van de supermachten VS en SU maakte duidelijk dat er alleen voor een verenigd Europa een rol als derde macht mogelijk zou zijn. In 1948 werd in Den Haag de Europese beweging gesticht die er in 1949 toe leidde dat de Raad van Europa werd opgericht. Daarnaast wilde de VS dat de Organisatie voor Europese Economische samenwerking werd opgericht om de verdeling van de Marshallhulp te bevorderen.
In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht voor het supranationale toezicht op het gebruik van grondstoffen die belangrijk zijn bij oorlogvoering. In 1957 werd dit uitgebreid tot de Europese Economische Gemeenschap. Er kwam een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. In 1991 kwam door het verdrag van Maastricht de Europese Unie tot stand. Naast economische samenwerking gingen de lidstaten streven naar politieke integratie en werd er besloten tot het invoeren van een gemeenschappelijke munt, de euro.
De invloed van de Europese besluitvorming en wetgeving neemt steeds meer toe. De Europese wetgeving gaat boven nationale wetgeving. Soms lijkt het er op dat de Europese burger te weinig invloed heeft op deze Europese besluiten. Dat komt ook doordat het Europese Parlement nog te weinig wetgevende en controlerende bevoegdheden heeft en de nationale parlementen de genomen besluiten niet meer kunnen terugdraaien.
Met de Europese integratie nam de democratische controle op de besluitvorming dus af. Om daaraan tegemoet te komen kwamen de Europese regeringsleiders met het voorstel voor een Europese grondwet. De Nederlandse bevolking wees echter die grondwet in een gehouden referendum af. De Europese landen hebben daarom in juni 2007 besloten om een aangepast verdrag in te voeren in plaats van de beoogde grondwet.
Echter niet alles wordt in Brussel bepaald. In de EU geldt het beginsel van subsidiariteit, dat wil zeggen dat Europa zich niet mag bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden.
Zie verder hoofdstuk 4 Havo Thema Feniks Hfst 4 Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland