Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw 1672-1780
Deelvraag: Welke economische, politieke en sociaal-culturele veranderingen vonden er in de Republiek plaats in de periode 1672 tot 1789?
Inleiding
In 1690 was de Gouden Eeuw over haar hoogtepunt heen. Frankrijk en Engeland waren sterke concurrenten van de Republiek geworden. Dat was merkbaar in de nijverheid, de handel en de landbouw. In de achttiende eeuw zou de Republiek haar leidende rol in de wereldhandel langzaam verliezen.
Op 25 augustus 1688 stortte de Amsterdamse beurs in. De waarde van de aandelen kelderde gemiddeld met twintig procent. Mensen die aandelen van de VOC hadden gekocht, zagen hun belegd kapitaal in een dag tijd als sneeuw voor de zon wegsmelten.
Echt gouden tijden mochten aan het einde van de zeventiende eeuw dan wel over zijn, een zilveren tijd was het nog altijd wel.
Het belang van dit onderwerp
Dit hoofdstuk gaat over de periode tussen 1672 en 1780. Het Rampjaar, waarin de Republiek van diverse kanten werd aangevallen, werd door velen gezien als het definitieve einde van de gloriejaren van de Republiek. Tegenwoordig menen historici dat de achteruitgang in deze periode 'relatief' was. Er was nog wel groei, maar de economie van Engeland en frankrijk groeide sneller. Pas halverwege de achttiende eeuw trad er echt verval op.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de politieke situatie in de Republiek tussen 1672 en 1780. Vervolgens wordt het relatieve verval van de economie besproken: waaraan was dit merkbaar en hoe was dit te verklaren? Daarna komen de sociale en culturele ontwikkelingen aan de orde. Hierbij wordt de invloed van de economie op verschillende bevolkingsgroepen besproken.
In 1780, het jaar waarmee dit hoofdstuk eindigt, brak de Vierde Engelse Oorlog uit. De gevolgen voor de economie van de Republiek waren desastreus.
3.1 De Republiek na 1672
De Republiek had de aanval van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen in het rampjaar 1672 doorstaan. De Hollandse Waterlinie had de Franse troepen kunnen tegenhouden. Door het optreden van Michiel de Ruyter was een Engelse invasie op de kust van Holland en Zeeland voorkomen.
De roep om een stadhouder was weer groot. Willem III werd in 1672 door Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, en Overijssel benoemd tot stadhouder. Hij wist als legeraanvoerder de bezette gebieden weer te bevrijden en de Franse troepen terug te dringen.
Johan de Witt, raadspensionaris van Holland kreeg de schuld van de gevaarlijke situatie waarin de Republiek terecht was gekomen. Hij werd samen met zijn broer, de Dordtse regent Cornelis de Witt, door een mensenmenigte op gruwelijke wijze gelyncht op 20 augustus 1672.
Willem III wilde samen met andere Europese landen (coalitiepolitiek) een sterk blok vormen tegen Lodewijk XIV. Veel regenten waren echter bang dat door de coalitiepolitiek de winstgevende handel in gevaar zou komen.
De oorlogen van Lodewijk XIV 1667-1697 .
Frankrijk stelde hoge importheffingen in en in 1685 werd het Edict van Nantes ingetrokken. Dit was in 1598 uitgevaardigd om de Franse Hugenoten (een protestantse groepering) de vrijheid te geven om hun geloof te belijden, zonder dat zij gevaar liepen door de katholieken te worden vervolgd. Na de opheffing van het Edict vluchtten ze met tienduizenden naar de Republiek. Vooral naar het gewest Holland en werden daar actief in de textielnijverheid.
In 1688 werd stadhouder Willem III ook koning van Engeland. Willem trouwde met Mary Stuart, de dochter van de Engelse koning Jacobus II. Het geheime plan om Willem III en Mary op de Engelse troon te krijgen lukte in 1688, waarop Lodewijk XIV direct de oorlog verklaarde aan de nieuwe Engelse koning en de stadhouder van de Republiek. Als eerste bezetten de Fransen gebieden in de Zuidelijke Nederlanden.
Lodewijk XIV erkende uiteindelijk Willem III als koning van Engeland maar in 1701 brak er opnieuw een oorlog uit met Frankrijk. Bij dit conflict, ook wel de Spaanse Successieoorlog genoemd (successie betekent opvolging), kwamen verschillende Europese landen in actie tegen de Republiek. In 1713 eindigde deze oorlog en een kleinzoon van Lodewijk XIV werd koning van Spanje.
In 1702 stierf Willem III en de gewesten besloten om geen nieuwe stadhouder te benoemen. Tijdens dit Tweede Stadhouderloze Tijdperk werd weinig geld geïnvesteerd in de verdediging van het land. De Staten-Generaal waren overtuigd van de voordelen van een neutrale politieke koers en een maritiem verbond met Engeland.
De zeegewesten waren voorstanders van versterken van de oorlogsvloot terwijl de landgewesten voor de opbouw van een landleger waren. Door het particularisme en de trage besluitvormingsprocessen in de Republiek kon er geen knoop worden doorgehakt. In de tweede helft van de achttiende eeuw werden over deze discussie veel pamfletten geschreven. Een pamflet is een kort geschrift waarin de schrijver op een felle manier zijn standpunt naar voren brengt. Uiteindelijk raakten veel mensen ervan overtuigd dat de zeehandel van de Republiek alleen kon voortbestaan als men de kant koos van Engeland.
In 1747, toen een nieuwe aanval dreigde van Frankrijk, bleek dat de republiek zijn leger en vloot had verwaarloosd. Men benoemde Willem IV tot stadhouder. Bovendien werd besloten dat de functie van stadhouder voortaan erfelijk zou zijn. De Republiek leek zo steeds meer op een monarchie.
Tegen de opvolger van Willem IV, Willem V vanaf 1751, ontstond steeds meer kritiek. De groep tegenstanders, Patriotten genoemd, eisten meer invloed in het bestuur. Zij maakten zich niet alleen zorgen over de positie van de stadhouder, maar ook over de macht die in handen was van een steeds kleiner wordend groepje regenten, die zich aan het terugtrekken was uit de actieve handel.
De opvattingen van de Patriotten pasten bij de ideeën van de Verlichting. Met de Verlichting bedoelen we de periode in de achttiende eeuw waarin steeds meer mensen kritiek kregen op de staat en de samenleving. Zij vonden dat mensen zich meer moesten baseren op de rede, hun denkvermogen, dan op traditie en geloof. Meer vrijheid en gelijke rechten voor iedereen zouden bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving in haar geheel.
De zorgen van de Patriotten over de economie van de Republiek werden nog eens vergroot door de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). Vanwege de steun van de Republiek aan de onafhankelijkheidsoorlog van de Engelse koloniën in Amerika verklaarde Engeland de oorlog aan de Republiek.
3.2 De economische situatie na 1672
De achteruitgang was relatief. Er was nog wel economische groei, maar deze was minder groot dan die van Engeland en Frankrijk.
Internationale ontwikkelingen in de achttiende eeuw kunnen worden gezien als externe oorzaken voor het relatieve verval van de Republiek: Externe oorzaken waren:
- In Frankrijk en Engeland heerste in de achttiende eeuw interne politieke rust waardoor de bevolking toenam en de economie groeide.
- De Fransen en Engelsen bouwden hun koloniale bezit steeds verder uit. Dat had een gunstige uitwerking op hun economie.
- Engeland en Frankrijk namen steeds meer mercantilistische maatregelen. Engeland de Acte van Navigatie waardoor alleen maar Engelse schepen niet-Europese producten naar Engeland mochten vervoeren. Frankrijk door de invoerrechten te verhogen.
3.3 Landbouw en nijverheid passen zich aan.
De achteruitgang van de agrarische sector blijkt uit de volgende verschijnselen:
- Boeren in het westen en noorden van de Republiek hadden te maken met afzetproblemen. De lonen in de Republiek waren relatief hoog. Daar kwam bij dat door de oorlogen die de Republiek moest voeren, de belastingen werden verhoogd. De belastingen werden verder verhoog ( i.v.m. de Paalworm) in 1730 om de dijken in de Republiek een grote onderhoudsbeurt te geven.
- In de achttiende eeuw brak er driemaal veepest uit. Tijdens de tweede golf (1744-1758) stierf in het gewest Holland bijna tachtig procent van de veestapel.
In de tweede helft van de achttiende eeuw kende de veestapel weer enige groei. Dit kwam door:
- De groei van de bevolking van Europa.
- Door technische verbeteringen waardoor op de arbeidskosten kon worden bespaard.
- Daling van de pachtprijzen.
- Verlaging door het gewest Holland van de belastingen.
De verschillen met de landbouw in het oosten van de Republiek waren ook in deze tijd groot. In de andere gewesten had men veel minder last van de economische achteruitgang. Dit waren vaak familiebedrijven en zelfvoorzienend. Men had extra inkomsten door de huisnijverheid en na 1730 steeg de vraag naar de aardappel sterk.
De nijverheid ondervond in de achttiende eeuw de nadelen van de achteruitgang van het economische gewicht van de Republiek. Als eerste was dit merkbaar in de scheepsbouw en trafieken. Net als in de landbouw was een oorzaak het hoge beloningspeil. Daarnaast steeg de arbeidsproductiviteit nauwelijks. Hoe werd hierop gereageerd?
In kleine steden speelden gilden nog een rol van betekenis. Ook werden er subsidies verstrekt aan sommige bedrijfjes en de textielindustrie verplaatste de productie naar het platteland op de zandgronden omdat daar de lonen lager waren. In West-Brabant en Twente was daardoor sprake van economische groei.
Voorbeelden van bedrijfstakken die wel goed bleven functioneren waren: jeneverstokerijen, de papierindustrie, de suikerraffinage en de steenbakkerijen.
3.4 Handel, visserij en scheepvaart
De concurrentie met het buitenland nam in de Zilveren Eeuw sterk toe. Oorzaken waren:
- Veel landen stimuleerden en beschermden hun eigen handel door mercantilistische maatregelen.
- De verschillende oorlogen waarbij de Republiek betrokken was waren niet gunstig voor de goederenhandel.
- Er moesten hoge kosten worden gemaakt om de verzanding van havens en rivieren in de Republiek tegen te gaan.
- De functie van Amsterdam als stapelmarkt werd langzaam minder.
De omvang van de internationale handel vanuit de Republiek bleef in de achttiende eeuw gelijk aan die van de zeventiende eeuw. Het vervoer over zee kon door technische verbeteringen aan de schepen sneller plaatsvinden. Daarom werden de goederen vaker direct uitgewisseld, zonder tussenkomst van Amsterdam.
Veel kooplieden gingen zich door het afnemen van de handel steeds meer bezighouden met het bank- en effectenwezen. Er ontstonden in de Hollandse steden 'koopman -bankiershuizen'. Daar vond geld en commissiehandel plaats, maar konden ook verzekeringen worden afgesloten. Daarnaast groeide de handel in aandelen. De VOC was het eerste bedrijf ter wereld dat aandelen uitgaf. De Kapitaalmarkt van Amsterdam groeide zo uit tot het financiële centrum van Europa.
Toen de WIC in Suriname een plantage-economie wilde opzetten, maakte ze gebruik van geleend geld dat door rijke burgers beschikbaar was gesteld. Het aantal producten dat de VOC verhandelde nam ook toe. In Azië was de VOC actief betrokken bij de inter-Aziatische handel. Die zorgde er echter ook voor dat de VOC steeds meer geld moest steken in bestuurlijke en militaire zaken. Hierdoor werden de nettowinsten niet hoger, ondanks de toename van het handelsvolume. Corruptie binnen de VOC verergerde dit alleen maar.
In 1792 werd de WIC opgeheven omdat de inkomsten te laag werden. De VOC werd in 1795 failliet verklaard en ontbonden.
Met de visserij ging het in de achttiend eeuw ook niet goed. De haringvisserij bracht minder geld op. De smaak van de Europeanen veranderde waardoor de vraag naar haring afnam. Met de walvisvangst werd nog wel geld verdiend, al schommelden de winsten sterk. Na het midden van de achttiende eeuw werd ook in de kapitaalintensieve walvisvangst geen winst meer gemaakt.
Werken op zee
Tussen 1690 en 1700 vertrokken 43.000 mensen aan boord van een VOC - schip richting Azië. Tussen 1700 en 1795 moeten dat er ruim zeshonderdduizend zijn geweest. Een deel bestond uit immigranten of transmigranten.
Gemiddeld een op de drie matrozen kwam nooit weer terug in de Republiek. Een deel stierf al op de heenreis, die maanden duurde. Dat kwam onder andere door het gebrek aan gevarieerd eten en slechte hygiënische omstandigheden. het sterfte percentage aan boord van de VOC - schepen schommelde nogal. Tussen 1630 en 1640 stierf bijvoorbeeld 9% van de opvarenden, tussen 1730 en 1740 was dat 12,5% en van 1770 tot 1775 gemiddeld zelfs 23%.
3.5 Reacties op de relatieve achteruitgang
In de achttiende eeuw ontstond een politiek debat over de manier waarop er een meer samenhangend beleid voor de gehele Republiek gevoerd kon worden. Onder andere door onderlinge tolbarrières weg te nemen, beter samen te werken bij het aanleggen van kanalen en wegen en samen te werken bij het heffen van belastingen omdat die te hoog waren. Juist door die hoge belastingen was de koopkracht van de mensen afgenomen.
Die belastinginning verliep via de verpachting van de belastingen. Particulieren konden het recht om belasting op te halen pachten. Men sprak met de overheid een pachtsom af dat men minimaal moest ophalen. Alles wat men meer ophaalde was voor henzelf. Dit zorgde voor een belastingverhogend effect. De hoge belastingen leidden in 1747 en 1748 tot de Pachtersoproeren.
Het ongenoegen van de bevolking bleek echter breder te zijn. Men had kritiek op de zelfverrijking van de regenten en de groei van de immigranten. Er ontstonden organisaties van kooplieden tegen de regenten die zich organiseerden zoals de Doelisten. Ook de Patriotten uitten felle kritiek.
De aanpak van de Doelisten had effect, want het systeem van belastingpacht werd afgeschaft. Vermindering van de macht van de regentenkliek zat er echter voorlopig niet in.
3.6 Sociale verhoudingen
Welke gevolgen hadden de economische ontwikkelingen voor de bevolking?
In de tweede helft van de achttiende eeuw groeide de verpaupering (armoede) in de Republiek. In Amsterdam kreeg aan het einde van de achttiende eeuw ongeveer vijftien procent van de bevolking in de wintermaanden ondersteuning.
Doordat de nijverheid in de steden terugliep, verloren veel mensen hun baan. Bovendien werden producten door de accijnzen steeds duurder. In elke stad waren wel liefdadigheidsinstellingen actief. De patriotten wezen erop dat de armen door deze vorm van liefdadigheid niet meer zouden willen werken. Zij wilden door middel van onderwijs en werkinstellingen het armoedeprobleem oplossen.
De groep van rijke regenten werd op het einde van de achttiende eeuw een steeds kleinere en hechtere oligarchie. Met een oligarchie bedoelen we een bestuursvorm waarbij de macht in handen is van een klein groepje vooraanstaande mensen. De regentenfamilies verdeelden onderling de belangrijkste bestuursbaantjes. Dit gebeurde bij toerbeurt of volgens een vastgelegd schema voor de verdeling van ambten: het contract van correspondentie.
Wat was in deze periode de belangrijkste bron van inkomsten van de regentenklasse?
Er werd vooral veel geld verdiend met het beleggen in aandelen van bijvoorbeeld de VOC of in obligaties. Een obligatie is een bedrag dat iemand uitleent aan een overheidsinstelling van een stad of een staat. Met het geld dat verdiend werd met beleggingen en investeringen in buitenlandse ondernemingen kochten de regenten luxe buitenhuizen en stukken grond. In plaats van risicodragend te investeren in de economie van de Republiek, ging de elite zitten op dood kapitaal.
In de landgewesten had de adel nog steeds veel aanzien. Ook deze groep werd kleiner en had door problemen in de landbouw inkomsten verloren. Maar sommigen hadden door slimme beleggingen hun vermogen op peil weten te houden. Ook hadden zij dankzij verschillende functies van het gewest, de generaliteit of het leger nog extra inkomsten. Dit worden ook wel emolumenten genoemd.
De positie van de vrouw veranderde in de achttiende eeuw ten opzichte van de zeventiende eeuw. Vrouwen volgden gemiddeld genomen minder onderwijs en ook de lonen daalden. Er werd steeds meer nadruk gelegd op de rol van de vrouw als moeder en huisvrouw. Vrouwen uit de midden- en volksklassen moesten vaak wel blijven werken om voldoende gezinsinkomen te krijgen.
De huwelijksleeftijd steeg na 1675 tot gemiddeld bijna dertig jaar bij het eerste huwelijk. Het gemiddeld aantal kinderen per huishouden daalde. In Amsterdam was in de achttiende eeuw sprake van een vrouwenoverschot (139 vrouwen op 100 mannen). Dat kwam vooral doordat van de ruim 300.000 mensen die in de loop van de zeventiende eeuw in dienst van de VOC naar Indië vertrokken, er slechts 100.000 terugkeerden. Veel vrouwen deden een beroep op de armenzorg.
De immigratie van buiten de republiek naar de zeegewesten nam in de achttiende eeuw af. Binnen de Republiek was er wel sprake van migratie. Vaak seizoenmigratie vanuit de oostelijke gewesten. In de loop van de achttiende eeuw kwam de bevolkingsgroei tot stilstand.
Kaart van Nederland in 1780.
Samengevat
1672 wordt vaak gezien als een breekpunt in de economische geschiedenis van de Republiek. De achteruitgang was echter relatief omdat er sprake was van een mindere groei en groeiden de economieën van Engeland en Frankrijk meer. De regenten werden als groep steeds kleiner maar werden steeds rijker door hun winsten uit het bankwezen. Dat investeerden ze in niet-risicodragende zaken zoals buitenhuizen en stukken grond. Onder de normale bevolking nam de armoede toe. Onder invloed van de Verlichting kreeg men steeds meer kritiek op de economische, politieke en sociale situatie in de Republiek.
Zie voor Hoofdstuk 4: Van relatieve achteruitgang naar absolute stagnatie 1780-1806 Hfst 4 CSE Dynamiek en Stagnatie in de Republiek Vwo Feniks