We hebben 187 gasten online

CSE Nederland 1940-1949 Deel 1

Gepost in Nederland

Ontwikkelingenen gebeurtenissen uit  de Nederlandse geschiedenis in de jaren 1940-1949

De Duitse inval in mei 1940

a Oorlogsdreiging en neutraliteitspolitiek

In de ochtend van 1 september 1939 trokken de Duitse legers Polen binnen om dit land in een `Blitzkrieg ´(bliksemoorlog) binnen enkele weken onder de voet te lopen. Frankrijk en Engeland, die de grenzen van Polen hadden gegarandeerd, eisten de terugtrekking van de Duitse troepen. Toen Hitler op dit ultimatum(een eis die persé ingewilligd moet worden) niet reageerde, beschouwden beide landen zich op 3 september in oorlog met Duitsland. De Tweede wereldoorlog was een feit.

Op 28 augustus, toen de spanningen in Europa ten top stegen, besloot het kabinet De Geer tot de algemene mobilisatie. Dat betekende, dat alle dienstplichtigen die vanaf 1924 in militaire dienst waren geweest, weer werden opgeroepen. Een week later publiceerde de regering een neutraliteitsproclamatie. Daarin werd verklaard dat Nederland geen partij koos en zich afzijdig hield van het conflict. Nederland zou zich verweren tegen elke schending van de grenzen, ongeacht of die zou komen van de kant van de Duitsers dan wel van de kant van de Engelsen of Fransen. De opzet was dat het Nederlandse leger zich bij een Duitse inval zou terugtrekken op de Grebbelinie en de Afsluitdijk. Wanneer de Grebbelinie niet gehouden kon worden, zou men zich verder terugtrekken achter de Hollandse Waterlinieen het Zuidfront daarvan. Het gebied daarbinnen was de Vesting Holland. Deze Vesting moest tot het uiterste verdedigd worden in afwachting van hulp van bondgenoten. Maar omdat men een neutraliteitspolitiek voerde, mocht men en wilde men geen afspraken maken met eventuele bondgenoten. Als voorbereiding werden gebieden vóór de Grebbelinie en werd de Waterlinie geïnundeerd (inundatie = het onder water zetten van gebieden) en werd de bevolking geëvacueerd (evacuatie = het verplaatsen van inwoners naar elders). Het Nederlandse leger telde ongeveer 300.000 man. Op zich genomen was dit niet gering. Maar het leger was sterk verwaarloosd. Het materiaal was sterk verouderd of het ontbrak. Zo bezat het leger geen enkele tank. Ook de luchtmacht was zwak en verouderd. Daarenboven waren leger en luchtmacht slecht geoefend, want oefeningen kostten geld. In feite was niemand voorbed op. een oorlog en men hoopte en verwachtte dat de oorlogvoerende partijen Nederland ongemoeid zouden laten, net zoals tijdens de Eerste wereldoorlog. Na overrompeling van Polen werd het betrekkelijk rustig. Hitler bereidde zie] voor op de volgende stap: de aanval op West-Europa. In april 1940 werden Denemarken en Noorwegen aangevallen. De Nederlandse regering besloot toe de staat van beleg, die al bestond voor de gebieden waar de stellingen lagen, te breiden over het hele land. Dat wil zeggen dat de burgers opdracht kregen om de bevelen van de militaire commandanten op te volgen.

b De Duitse inval

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 was het zover. De Duitse luchtmacht bombardeerde verschillende vliegvelden en kort daarna werden parachutisten neergelaten boven de vliegvelden in de omgeving van Den Haag, bij de Moerdijkbruggen en bij de bruggen in Dordrecht en Rotterdam. Tegelijkertijd overschreden de Duitse troepen de Nederlandse oostgrens.

Koningin Wilhelmina richtte `een vlammend protest tegen deze voorbeeldenlooze schending van de goede trouw en aantasting van wat tussen beschaafde staten behoorlijk is´. 

Maar de Duitse regering rechtvaardigde de aanval door te stellen:

— `Wij hebben onweerlegbare bewijzen voor een onmiddellijke dreigende inval van Frankrijk en Engeland in België, Nederland en Luxemburg, die m medeweten van Nederland en België sinds lang was voorbereid, met het doe op het Roergebied een aanval te doen.´

 Nu eerst kort het verloop van de militaire acties. De parachutist( die op de vliegvelden rond Den Haag waren geland, moesten de weg vrijmaken voor luchtlandingstroepen, die aangevoerd werden met transportvliegtuigen. Deze troepen moesten zich meester maken van koningin en regering. Dit plat mislukte. Het grootste deel van de vliegvelden werd weer heroverd en de Duitse troepen werden ingesloten. Maar het Nederlandse leger slaagde er niet in om Duitse troepen bij de bruggen te verdrijven en daardoor ontstond er een gevaarlijk gat in het Zuidfront van de Vesting Holland. Intussen rukten Duitse divisies op in Oost-Nederland. Zij staken na soms verbitterde strijd de Maas IJssel over en doorbraken in Noord-Brabant de Peel-Raamstelling. Terwijl een Duitse tankdivisie door Noord-Brabant oprukte in de richting van de Moerdijkbruggen, begon de Duitse aanval op de Grebbelinie. Drie dagen woedde daar de strijd, vooral in de omgeving van Rhenen. Ook probeerden Duitse troepen om via de Afsluitdijk de Vesting Holland aan de noordkant binnen te dringen. Maar alle aanvallen die zij daar ondernamen werden afgeslagen. Op 13 mei werd de toestand aan de Grebbelinie onhoudbaar. Eer verwarde terugtocht achter de Waterlinie begon, terwijl de Duitse troepen tegelijkertijd over de Moerdijkbrug oprukten in de richting van Dordrecht er Rotterdam.

Het duurde echter allemaal te lang voor de Duitsers. Zij waren er van iitgegaan, dat zij in één dag met de Nederlandse verdediging konden afrekenen de strijd duurde nu al vier dagen. Er moest een beslissing afgedwongen worden en wel door een bombardement op Rotterdam.

— `Op 14 mei 1940 verloren ongeveer 900 Rotterdamse burgers het leven, 78.000 mensen werden dakloos, 260 hectaren werden door bombardement en brand verwoest. Alleen al 25.000 woningen gingen verloren.´

In de ochtend van 14 mei eiste de Duitse commandant van de troepen die bij de bruggen vochten de overgave van de stad. Zo niet, dan zouden er maatregelen genomen worden die konden leiden tot de `volledige vernietiging van de stad´. De Nederlandse autoriteiten kregen de gelegenheid om hierover na te denken tot half één ´s middags. Omdat het ultimatum niet ondertekend was, verzocht de Nederlandse commandant in Rotterdam om een door een bevoegde officier getekend document. Aan dit verzoek werd alsnog tegemoet gekomen en de uiterste tijd werd verschoven naar tien voor half vijf in de namiddag. Dit werd doorgegeven naar Duitsland. Maar op dat moment waren de Duitse bommenwerpers al opgestegen met de opdracht de stad te bombarderen, tenzij de daar aanwezige Duitse troepen rode lichtkogels zouden afschieten. Het bericht dat de tijd verschoven was, bereikte de vliegtuigen niet. Tegen half twee kwamen de bommenwerpers boven de stad aan. De Duitse troepen schoten inderdaad ter waarschuwing rode lichtkogels af. Eén groep bommenwerpers, waarvan de commandant de lichtkogels zag, draaide af en vloog weer weg. Maar een tweede groep zag de waarschuwing niet en bombardeerde de binnenstad. De vraag is of de Duitsers het Landoorlogreglement, waarin de regels van de oorlogsvoering waren vastgelegd, hebben geschonden. Naar de letter van het regelement was dat niet het geval. Rotterdam was geen onverdedigde stad (alhoewel er geen luchtverdediging was) en er was een termijn gesteld, zodat de burgerij zich in veiligheid had kunnen brengen.

De Nederlandse autoriteiten hebben de Rotterdamse burgers niet gewaarschuwd, omdat zij de tijd te kort vonden om de stad te evacueren en omdat zij dan een grote paniek verwachtten. Ook hebben zij tot het laatste moment gewacht met hun verzoek om een deugdelijk ondertekend ultimatum. Wel kan men stellen dat er duidelijk sprake was van schuld van Duitse zijde. Men ging er daar bij voorbaat van uit dat de aanval moest plaatsvinden tenzij men gewaarschuwd werd. De Duitsers stelden achteraf dat er sprake was geweest van overmacht, omdat het waarschuwingssysteem niet werkte. Maar zij hebben dat risico eenvoudig afgeschoven op een tegen luchtaanvallen weerloze bevolking. Het was voldoende. Enkele uren later besloot generaal Winkelman, de Nederlandse opperbevelhebber, om de strijd te staken (met uitzondering van Zeeland, waar nog enkele dagen werd doorgevochten). De dag vóór de capitulatie waren koningin en regering, omdat de toestand onhoudbaar werd, naar Engeland vertrokken.

Dit vertrek veroorzaakte een schok. Waarom? Het Nederlandse volk was niet voorbereid op een inval. Toen die inval kwam, leefde men in angst voor de overweldiger en zag men overal landverraders die als een Vijfde Colonne (een geheim leger) tegen burgers en militairen optraden. Uit voorzorg had de regering kort voor de inval een aantal vooraanstaande leden van de Nationaal Socialistische Beweging in Nederland (NSB) geïnterne. De NSB heeft zich als beweging niet schuldig gemaakt aan landverraad (wel enkele beschuldigingen vastgehouden. Aan de andere kant klampte men zich vast aan optimistische fantasieën over teruggeslagen Duitse troepen, revolutie in Duitsland en hulp van bondgenoten. Daarom kwam het bericht van de capitulatie en het vertrek van koningin en regering hard aan Men voelde zich in de steek gelaten. Wat overbleef was verwarring en angst om wat er na de capitulatie zou gaan gebeuren.

II´Depriode van de grootmoedige behandeling´ (mei 1940-februari 1941)

a De `grootmoedige behandeling´

Gedisciplineerd, kalm en correct gedroegen de nieuwe bezetters zich tegenover het Nederlandse volk. De huiszoekingen en arrestaties waar men bang voor was bleven uit. De Duitsers lieten zelfs de krijgsgevangenen weer vrij en zij hadden geen bijzondere belangstelling voor de NSB-ers.

Eind mei werd een nieuw Duits bestuur ingesteld onder leiding van de Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Hij beloofde dat de Duitsers de Nederlandse wetten zouden respecteren en dat de Nederlandse ambtenaren hun werk konden blijven doen.

Het klonk allemaal zeer geruststellend. De angst maakte plaats voor de optimistische illusie, dat het allemaal wel mee zou vallen als men de Duitsers maar geen aanstoot gaf. Wellicht kon men tot een vorm van samenwerking met de bezetter komen, waarbij men zichzelf kon blijven. Seyss-Inquart had van Hitler inderdaad de opdracht gekregen om het Nederlandse volk te ontzien, maar niet om het zichzelf te laten blijven. Het Nederlandse volk, dat een`Germaans broedervolk´ was, moest gewonnen worden voor het nationaal-socialisme, zodat het later kon opgaan in het Groot-Duitse Rijk. Dat, en niet anders, was het uiteindelijke doel van de `grootmoedige behandeling´ van het Nederlandse volk.

b Het bestuur

Het nieuwe Duitse bestuur bestond uit een Reichskommissar (Seyss-Inguart) en een viertal Generalkommissare, waaronder de later berucht geworden Rauter, die als hoogste politie-ambtenaar onder zich had de `Sicherheitsnolizei en deSD) ´Sicherheitsdienst´ (SD) en ook de beschikking had over de militaire politie (de zogenaamde `Grun Polizei ´.

Het nieuwe Duitse bestuur was een Aufsichtsverwaltung. Dat wil zeggen, dat de Duitse top richtlijnen gaf en dat de uitvoering daarvan werd overgelaten aan de Nederlandse bestuursinstellingen. Onder de Reichskommissar ressorteerden vier Generalkommissare, voor `bestuur en justitie´, voor `financiën en economie´, voor `openbare orde en veiligheid´(Rauter) en voor `bijzondere diensten´.

De top van het Nederlandse bestuur werd gevormd door de secretarissen-generaal (de hoogste ambtenaren) van de verschillende departementen. Daaronder kwamen dan o.a. de Commissarissen van de Provincie en de burgemeesters. De ambtenaren mochten dus in functie blijven, maar na verloop van tijd werden verschillenden van hen wel vervangen door NSB-ers.

c De eerste reactie op de bezetting

Erg veel veranderde er de eerste tijd nog niet. Het distributiestelsel, dat al voor de bezetting was ingevoerd, werd snel uitgebreid. Na korte tijd gingen vrijwel alle artikelen `op de bon´. Alle Nederlanders hadden een distributiekaart. Die moest men op de distributiekantoren laten zien om bonnen te krjgen.  Tegen inlevering van bepaalde bonnen, die daarvoor waren aangewezen, kon men dan in de winkel bepaalde artikelen kopen. De bedoeling was, beperkte hoeveelheden artikelen zo eerlijk mogelijk te verdelen.

Ook werd er een avondklok (´spertijd´) ingevoerd, dat wil zeggen dat men ´s nachts niet op straat mocht komen. De ramen moesten verduistert worden om Engelse piloten geen herkenningspunten te geven.

Van verzet was er in de zomer van 1940 nauwelijks sprake. Dat wil niet zeggen dat er geen anti-Duitse gevoelens waren. De Duitsers hadden Rotterdam gebombardeerd en zij waren en bleven overweldigers. NSB-ers waren landverraders en dat was nog erger. Men wilde de Duitsers en NSB-ers duidelijk maken dat men Nederlander was, dat wil zeggen: anders en vooral beter. De aanleiding daarvoor werd de verjaardag van prins Bernhard op 29 juni 1940. Op verschillende plaatsen werd gevlagd en droeg men een witte anjer (zoals de prins dat altijd deed) of oranje strikjes.

Anjerdag was geen dag van echt verzet tegen de bezetter. Het ging meer om een verzetje en met voldoening zag men dat Duitsers en NSB-ers geïrriteerd  waren. Onder dergelijke verzetjes kunnen we ook rekenen het laten van foto´s van het Koninklijk Huis, het dragen van speldjes met afbeeldingen van de vorstin (uitgezaagde dubbeltjes/kwartjes), het vertellen van grappen over Hitler en de zijnen, of het tikken of fluiten van het V-teken in morse. Het gevoel dat men verraden was door de koningin verdween dus snel.  Wilhelmina werd veel meer nu het symbool van eenheid en degene die vanuit  Engeland de bevrijding voorbereidde.

d De Nederlandse Unie

Duidelijk was dat er voor de vooroorlogse partijen geen toekomst bestond. Zij pasten niet in de ´Nieuwe Orde´, het nieuwe systeem dat de Duitse nationaalsocialisten nastreefden. Het nationaal-socialisme was antidemocratisch en het had ook in Duitsland een einde gemaakt aan de democratie met zijn volksvertegenwoordiging en politieke partijen. Wel stonden de Duitsers welwillend tegenover plannen om één grote nationale partij op te richten. Zij hoopten deze partij zo te beïnvloeden, dat het grootste deel van het Nederlandse volk gewonnen zou worden voor het nationaalsocialisme. Op 24 juni 1940 presenteerde zich de Nederlandse Unie, opgericht door De Quay, Linthorst Homan en Einthoven. De Unie was onmiddellijk een groot succes. Binnen korte tijd meldden zich tussen de 600.000 en 900.000 leden.

In de tien jaren voor de Tweede Wereldoorlog bestond er onder invloed van de economische crisis grote kritiek op de democratie. Het parlement en de vele partijen daarbinnen waren, zo vond men, niet in staat om snel de juiste beslissingen te nemen. In extreme vorm leidde dit tot het ontstaan van antidemocratische partijen zoals de NSB, onder leiding van Anton Mussert, en van van Zwart Front (sinds 1940 Nationaal Front), onder leiding van Arnold Meyer. Zij pleitten voor een gezag van leiders.

Maar ook in meer gematigde vorm bestond deze kritiek en ze werd nog versterkt door de nederlaag in mei 1940.

Had men de nederlaag niet te danken aan de vroegere democratische regeringen?

Wat nodig was, was `nationale samenwerking op den allerbreedsten grondslag´, onder `erkenning van de gewijzigde verhoudingen´, dat wil zeggen dat men moest erkennen dat Nederland bezet was. Daarom wilde de Unie werken `in contact met de Nederlandsche- en bezettingsautoriteiten´. Doel was ook te voorkomen dat de NSB de macht kreeg.

De oprichters van de Unie en een deel van de leden wilden een nieuwe Nederlandse maatschappij zonder klassentegenstellingen en met een sterk gezag. Wel zou ieder vrij zijn op het gebied van de godsdienst, manier van leven, beroep, opvoeding en persoonlijk bezit. Maar de meeste leden trokken zich weinig van deze ideeën aan. Zij zagen de Unie alleen als een partij waar men vooral kon demonstreren tegen de NSB´ers. De Duitsers op hun beurt ergerden zich hier weer aan. Zij accepteerden de opvattingen van de Unie niet en wilden hun nationaalsocialistische ideeën opdringen. De verhouding werd steeds slechter toen de Unie stelde dat men niet voor Duitsland kon kiezen zolang er een Nederlandse regering was die de strijd tegen de Duitsers voortzette. Uiteindelijk hebben de bezetters de Unie in december 1941 opgeheven. De NSB werd toen de enige nog toegestane partij.

e Het begin van de gelijkschakeling

Het nationaalsocialisme was ook totalitair  van aard. Het wilde het hele leven in de maatschappij in zijn macht krijgen. Het duldde geen afwijkende opvattingen. Het streefde naar een gelijkschakeling van de hele maatschappij. Dat kon op twee manieren. Een manier was om de mensen door onderwijs, voorlichting, propaganda zo te beïnvloeden dat zij overtuigde nationaal­socialisten werden. De andere manier was om de maatschappij onder nationaal-socialistische leiding en controle te plaatsen en om afwijkingen en verzet daartegen desnoods met geweld de kop in te drukken. Beide manieren werden tegelijkertijd toegepast, maar omdat de propaganda weinig succes had, lag de nadruk vooral op controle en onderdrukking.

Gelijkschakeling was in feite dus hetzelfde als nazificering. Het uiteindelijke doel was het Nederlandse volk zo sterk te doordrenken van de nationaal-socialistische heilsleer, dat dit volk zich vrijwillig zou aansluiten bij het Groot-Duitse Rijk.

De voornaamste maatregelen, tot februari 1941 genomen, waren:

1) controle op radio-uitzendingen en op de pers, door het geven van richtlijnen;

2) censuur opleerboeken, waaruit alles moest verdwijnen wat de bezetter niet aangenaam was, evenals het verwijderen van alle anti-Duitse en anti-nationaal­socialistische boeken uit scholen en bibliotheken;

3) de oprichting van de Winterhulp Nederland, die het alleenrecht kreeg om gelden in te zamelen voor liefdadige doeleinden;

4) de schorsing van Staten-Generaal en Raad van State;

5) het onder toezicht stellen van socialistische organisaties, zoals de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV).

f Het begin van de vervolging van het joodse volksdeel

Het nationaal-socialisme was niet alleen antidemocratisch en totalitair, maar het was ook racistisch. Het predikte dat het Germaanse ras een superieur ras Germaanse ras was, voorbestemd om andere lagere rassen te overheersen. Om dat doel te Raszuiverheid bereiken, moest het Germaanse ras zijn raszuiverheid bewaren, bijvoorbeeld door te voorkomen dat mensen van het Germaanse ras trouwden met mensen van lagere rassen, of door te voorkomen dat mensen van het Germaanse ras met afwijkingen (geestelijk en lichamelijk gestoorden) zich konden voortplanter (denk bijvoorbeeld aan sterilisatie).

Het laagste ras was volgens de nationaalsocialisten het joodse ras. Dat ras moest vernietigd worden. Het nationaalsocialisme predikte dus een genadeloos antisemitisme.

Maar het paste niet in de politiek van de `grootmoedige behandeling´ om al direct fel op te treden tegen het joodse volksdeel. De eerste maatregelen leken nog onschuldig en zij werden keurig in de kranten gedrukt en door ambtenaren uitgevoerd. Van geweld was (nog) geen sprake. Begonnen werd met de joodse ambtenaren uit de overheidsdiensten te zetten. In oktober 1940 moesten alle ambtenaren een Ariërverklaring invullen en ondertekenen. Daarin moesten zij opgeven of zij wel of niet van joodse afkomst waren.

Een maand later werden alle joodse ambtenaren ontslagen. Daarnaast moesten de joden die een bedrijf hadden dit melden. Tegen het einde van het jaar en in het begin van 1941 gingen de bezetters doorzetten. Zij eisten dat de joodse studenten verwijderd werden uit het hoger onderwijs. In januari 1941 werd bepaald dat alle joden zich moesten laten registreren. Achteraf gezien was dit de meest fatale maatregel, omdat de Duitsers toen precies wisten wie joden waren en waar zij woonden. Maar in die dagen werd niet doorzien wat de gevolgen daarvan konden zijn. De registratieverplichting werd nauwelijks ontdoken. Ongeveer 160.000 joden meldden zich aan.

Over het algemeen was er geen of nauwelijks verzet tegen de antisemitische maatregelen. Alleen in Leiden en Delft gingen de studenten in staking toen enkele joodse hoogleraren (die volgens de wet ook ambtenaren waren) ontslagen werden. Beide onderwijsinstellingen werden op bevel van de bezetter gesloten. In april 1941 ging de Technische Hogeschool in Delft weer open, maar de Leidse universiteit bleef gesloten omdat de Duitsers de benoeming eisten van een aantal nationaalsocialistische hoogleraren. Toen dat bekend werd namen 58 hoogleraren ontslag.

III Met de neus op de feiten.

Van de Februaristaking (1941) tot en met de April-meistaking (1943)

a De Februaristaking

Vanaf eind 1940 moedigden de Duitsers van achter de schermen de Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB aan om in Amsterdam op gewelddadige wijze tegen de joden op te gaan treden. De WA vormde de politieke stoottroepen van de NSB en was bedoeld om de straat te veroveren. De WA wilde met genoegen afrekenen met de joden en met al degenen die met hen sympathiseerden. Zo gooiden zij ruiten in van joodse ontspanningsgelegenheden en dwongen zij caféhouders om bordjes `Verboden voor Joden´ op te hangen. Zij trokken de Oude Jodenbuurt binnen om daar de joden het leven zuur te maken. Het gevolg waren vechtpartijen tussen WA-mannen en joodse en niet-joodse Amsterdammers die hun joodse stadgenoten kwamen helpen. Bij een van die vechtpartijen, op 11 februari, werd de WA-man Koot zo zwaar gewond, dat hij kort daarna overleed. Direct daarop zette de Duitse politie de Oude Jodenbuurt af en eisten de Duitse autoriteiten de inlevering van wapens (maar die had men al in mei 1940 moeten inleveren) en de instelling van een Joodse Raad, die verantwoordelijk zou zijn tegenover de Duitse autoriteiten.

De WA werd niet meer toegelaten tot de Oude Jodenbuurt en ging toen actie voeren tegen joodse gelegenheden daarbuiten. Negen dagen later werd een patrouille van de `Grune Polizei´ in de Van Woustraat (per ongeluk) bestookt met ammoniakgas, dat bestemd was voor WA-ers die daar in een gelegenheid wilden binnendringen. Weer sloegen de Duitsers toe. Op 22 en 23 februari werden 425 mannelijke joden tussen 20 en 35 jaar bij een razzia opgepakt en overgebracht naar de concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen. Pogroms,dat wil zeggen plotselinge aanvallen op joden, waren wel voorgekomen in Oost-Europa, maar waren in Nederland volkomen onbekend. Dat verklaart ook de heftige reactie van de Amsterdamse bevolking. De ondergrondse Communistische Partij Nederland (CPN) riep op tot een algemene staking (Februaristaking). Die begon in de ochtend van 25 februari bij het trampersoneel, gemeentewerken, grote werven en andere bedrijven ten noorden van het IJ. De stakers trokken naar de binnenstad en binnen enkele uren lag Amsterdam `plat´. Vanuit Amsterdam verbreidde de staking zich over het gebied in de omgeving, zoals de Zaanstreek en het Gooi. De Duitsers die verrast waren, hielden zich de eerste dag rustig. De volgende morgen gingen zij tot tegenactie over.

Hoeken van straten werden door Waffen-SS-ers bezet. Er werd geschoten, soms met machinegeweren. In alle delen van de stad, vooral in west, vielen doden en gewonden, meestal door verdwaalde kogels.´

Honderden stakers werden willekeurig gegrepen en opgesloten. De dag daarop werd overal weer het werk hervat. De overmacht was te groot. De Duitsers waren vooral gebeten op CPN-ers. Daarvan werden er 110 gegrepen. Na ongeveer 10 dagen werden de stakers weer vrijgelaten (met uitzondering van de CPN-ers). Drie CPN-ers werden geëxecuteerd.

b De voltooiing van de gelijkschakeling

In de loop van 1941 en 1942 werd de gelijkschakeling voltooid.

1) In plaats van de radio-omroepen kwam de Rijks-radio-omroep.

2) De journalisten die hun beroep wilden blijven uitoefenen, moesten lid worden van het door NSB-ers geleide Persgilde. Honderden dag- en weekbladen werden (wegens `papierschaarste´) opgeheven.

3)  Al degenen die een beroep op cultureel gebied hadden, moesten lid worden van een gilde dat bij hun beroep paste. Musici bijvoorbeeld moesten lid zijn van het Muziekgilde. Al deze gilden waren weer een onderdeel van de Kultuurkamer.Wie weigerde, mocht zijn beroep niet meer uitoefenen.

Het culturele leven en ook de pers en radio werden geregeld door het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, geleid door de NSB-er Goedewaagen. Door dit departement werd de Kultuurkameropgericht en binnen de Kultuurkamer bestonden dan weer de gilden voor Muziek, Theater, Dans, Letteren, Beeldende Kunsten en Film. Wij moeten dit departement niet verwarren met het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, geleid door de pro-Duitse prof. Van Dam. Ook dit departement hield zich met de gelijkschakeling bezig, maar dan van het onderwijs. Zo moesten de schoolbesturen, voordat zij iemand benoemden, drie kandidaten voordragen voor goedkeuring door het departement. Ook kreeg Van Dam de bevoegdheid om subsidies aan bijzondere scholen in te houden wanneer de scholen geëiste veranderingen in de leerplannen niet aanbrachten, en ten slotte kreeg Van Dam ook de bevoegdheid om schoolbesturen te vervangen. Vooral de protestants-christelijke scholen namen dat niet en reageerden fel. De katholieke scholen namen een meer afwachtende houding aan. Zij wilden eerst zien of Van Dam inderdaad van zijn bevoegdheden zou gebruikmaken. Maar die had, net als Seyss-Inquart, geen behoefte aan een schoolstrijd.

4) Op het gebied van de volksgezondheidszorg nam de Nederlandse Volksdienst (NVD) het werk over van de liefdadigheidsverenigingen, zoals de kruisverenigingen. De artsen werden automatisch lid van de Artsenkamer. Maar de helft weigerde de contributie te betalen. In maart 1943 kwam het tot een uitbarsting. Toen geëist werd om nu eindelijk eens te betalen, schrapten de zich verzettende artsen het woord `arts´op hun naambordjes. Seyss-Inquart, die dit een anti-Duitse actie vond, eiste dat het woord `arts ´ weer duidelijk zichtbaar werd gemaakt. Bij niet-nakoming zou hij harde maatregelen nemen. De artsen hebben toen hun actie opgegeven, omdat tegelijkertijd duidelijk werd dat Seyss-Inquart niet eiste dat men de contributie voor de Artsenkamer moest betalen.

5) De gemeenteraden en provinciale staten werden opgeheven.

6) De democratische partijen werden ontbonden.

7)  De vakorganisaties werden opgeheven en opgenomen in het Nederlandse  Arbeidsfront (NAF) o.l.v. de NSB-er Woudenberg. Veruit het grootste deel van de leden verliet de vakverenigingen en weigerde om lid van het NAF te worden.

8) Alle boeren werden automatisch lid van de Nederlandse Landstand, maar veel boeren weigerden de contributie te betalen.

9) Tot de gelijkschakelingmaatregelen kunnen we ook rekenen de oprichting van de Nederlandse Arbeidsdienst(NAD) en de invoering van de arbeidsdienstplicht van zes maanden voor bepaalde groepen jongeren (o.a. jongens die wilden gaan studeren, of wilden gaan werken bij het bijzonder onderwijs of bij de overheid). De bedoeling was om deze jongeren in nationaalsocialistische zin te indoctrineren. Maar daar kwam niet veel van terecht, omdat het kader anti-Duits was.

Alles bij elkaar kan men zeggen dat de gelijkschakeling mislukt is. Ofwel men werd geen lid van de organisaties, ofwel men betaalde geen contributie, ofwel men werd wel lid maar dan zonder enig enthousiasme omdat men anders zijn beroep niet kon uitoefenen. De Duitsers hadden gehoopt dat vooraanstaande Nederlanders mee zouden werken. Maar deze verzetten zich (soms wel na lang aarzelen) en daardoor waren de Duitsers aangewezen op de medewerking van NSB-ers, die weer geminacht werden.

c De vervolging en deportatie van het joodse volksdeel

Vanaf begin 1941 waren de Duitse antisemitische maatregelen vooral gericht tegen de `volle´ joden.

Dat wil zeggen, de joden die drie of vier joodse grootouders hadden of twee joodse grootouders en in dat geval op 9 mei 1940 lid waren van de joodse kerkelijke gemeente of met een volle jood getrouwd waren. Daarbuiten vielen onder andere de joden die lid waren van rooms-katholieke en protestants-christelijke kerken en de gemengd-gehuwde joden, zeker wanneer zij kinderen hadden. Gemengd-gehuwde joodse vrouwen zonder kinderen vielen ook hierbuiten, wanneer zij onvruchtbaar waren of bereid waren om zich te laten steriliseren.

De Duitse maatregelen hadden tot doel:

1) de isolering van het joodse volksdeel: geen toegang tot bioscopen, zwembaden, niet-joodse scholen, niet-joodse verenigingen, enz.;

2)  het herkenbaar maken van de joden door het aanbrengen van een `J´ in het persoonsbewijs (een legitimatiebewijs, dat in 1941 ingevoerd was voor alle Nederlanders vanaf 15 jaar) en door de verplichting (vanaf april 1942) om de gele Jodenster te dragen;

3) de concentratie van de in het westelijk deel van Nederland wonende joden in Amsterdam;

4) de beroving van de joden van hun bezittingen, zoals geld, goud, zilver, maar ook bedrijven en grond;

5) de deportatie (wegvoering) van de joden naar Duitse vernietigingskampen in Polen, zoals Auschwitz, Sobibor en Treblinka.

Bij de opstelling en uitvoering van deze maatregelen waren betrokken Seyss‑ Inquart en Rauter en de ´Zentralstelle fur judische Auswanderung´(letterlijk:emigratie). Zij speelden de genomen maatregelen door aan de Joodse Raad om deze uit te voeren.

Eind juni 1942 waren alle maatregelen getroffen om met de deportatie te beginnen. Aanvankelijk werden groepen joden in Amsterdam opgeroepen om zich op een bepaald verzamelpunt (de Hollandse Schouwburg) te melden. Omdat veel joden dit weigerden, werden er razzia´s gehouden. Daarna werden de joden door de politie uit hun huizen gehaald en onder geleide naar het verzamelpunt gebracht. Regelmatig reden treinen vanuit Amsterdam naar Westerbork, een tussenkamp, vanwaaruit weer de transporten naar Polen plaatsvonden. Daarnaast werden de joden uit ziekenhuizen, tehuizen voor bejaarden enz. weggevoerd met aparte transporten.

In april 1943 moesten alle joden die buiten Amsterdam woonden zich bij de politie melden. Zij werden daarna naar het concentratiekamp Vught gestuurd. Tussen mei 1943 en oktober 1943 werden de nog in Amsterdam wonende joden, die een voorlopige vrijstelling hadden gekregen, weggevoerd. Dit gebeurde weer in de vorm van razzia´s. Daarbij werden bepaalde stadsgedeelten afgezet en de daar wonende joden kregen opdracht zich bij een bepaald punt te melden.

In totaal werden 107.000 joden gedeporteerd. Naar schatting 20.000 joden slaagden er in om onder te duiken. Daarvan werden er later nog 3.000 tot  4. 000 gegrepen. Na de oorlog keerden 5.000 joden terug. Dit was de trieste balans van een serie acties waartegen niet of slechts zwak geprotesteerd werd door niet-joden, m.n. door gebrek aan solidariteit en gebrek aan inzicht in de werkelijke bedoelingen van de bezetter.

Een groep die door de Duitsers gelijkgesteld werd met de joden waren de zigeuners. Hoeveel zigeuners er in Nederland verbleven was niet duidelijk, omdat zij zich niet lieten registreren. Het ging waarschijnlijk om ruim drieduizend mensen. In mei 1944 hielden de Duitsers een razzia onder de zigeuners. Het grootste deel van hen ontsnapte aan vervolging omdat zij óf ongrijpbaar waren vanwege hun zwervend bestaan, óf omdat de politie die de razzia moest uitvoeren het bevel ontdook of gepakte zigeuners weer liet gaan. In totaal werden er 245 zigeuners gedeporteerd; 190 hiervan overleden in de kampen.

d De weg naar de April-meistaking van 1943

Van het optimisme van de zomer van 1940 was na de Februaristaking niet veel meer overgebleven. Veel mensen namen een afwachtende houding aan, of probeerden er niet aan te denken dat er een bezetting was, of leefden in de optimistische verwachting dat door een soort wonder de geallieerden op korte termijn zouden overwinnen.

Maar de overwinningen bleven uit (alleen de Duitsers hadden grote overwinningen te melden) en het net doen of er geen bezetting was, was ook niet vol te houden. Zo ontstond in de winter van 1941 op 1942 steeds meer het gevoel dat men voor langere tijd te maken had met een bezetter die zijn zin doordreef en die daarbij voor niets terugdeinsde. Daarop wezen:

• de gelijkschakelings- en anti-joodse maatregelen;

• de eerste terechtstellingen op grote schaal van ondergrondse werkers; • het gijzelen van duizend vooraanstaande Nederlanders (o.a. in St.­Michielsgestel) en het terechtstellen van vijf gijzelaars als represaille (wraakneming) voor sabotage, gepleegd door het verzet;

• het weer in krijgsgevangenschap voeren van beroepsofficieren;

• de inrichting van concentratiekampen, o.a. Vught en Amersfoort.

In de winter van 1942 op 1943 en in het voorjaar van 1943 groeide de spanning omdat men zich als geheel bedreigd ging voelen.

1 Mussert, de leider van de NSB, was uitgeroepen tot `Leider van het Nederlandse Volk´. Die titel was een soort troostprijs, maar men was bang dat er een NSB-regering ging komen, die een militaire dienstplicht (dus voor het Duitse leger) zou invoeren. Als reactie hierop werden door verzetsmensen aanslagen gepleegd op vooraanstaande NSB-ers.

Bij een dergelijke aanslag werd generaal Seyffard, `commandant´ van het Vrijwilligerslegioen Nederland vermoord. De Duitsers hielden daarop een razzia onder studenten (februari 1943), omdat men dacht dat de daders uit deze kring kwamen. De kerken protesteerden fel en de Duitse autoriteiten waren bereid om de studenten die gepakt waren weer vrij te laten en om het Hoger Onderwijs weer op gang te brengen. Maar de studenten die wildenstuderen, moesten dan wel een loyaliteitsverklaringondertekenen, waarin zij verklaarden dat zij zich zouden onthouden van `iedere tegen het Duitse Rijk, de Duitse Weermacht of de Nederlandse autoriteiten gerichte handeling´. Op advies van het ondergrondse verzet weigerde 85% van de studenten om tetekenen. Seyss-Inquart besloot dat degenen die niet getekend hadden in Duitsland moesten gaan werken.

2 Al direct vanaf het begin van de bezetting begonnen de Duitsers druk uit te oefenen op werklozen om in Duitsland te gaan werken in het kader van dearbeidsinzet. Een dwangmiddel was om weigeraars geen steunuitkering meer te geven. Vanaf april 1942 begonnen de Duitsers met het `uitkammen´ van bedrijven, waarbij `overtollig´personeel gedwongen werd in Duitsland te gaan werken. Zo werden er tussen april 1942 en april 1943, 187 000 Nederlandse werknemers naar Duitsland gestuurd. Maar het was te weinig. De totale oorlog,die Hitler begin 1943 afkondigde, eiste meer dwangarbeiders.Toen ontstond het plan om net als bij de militaire dienst jaarklassen op te roepen, dus alle mannen die in een bepaald jaar geboren waren. Toen ontstond ook het idee om het voormalige Nederlandse leger weer in krijgsgevangenschap te voeren. Daarmee zouden de Duitsers twee vliegen in één klap vangen. Op de eerste plaats zouden de krijgsgevangenen te werk kunnen worden gesteld en op de tweede plaats zou Nederland beroofd worden van zijn geoefende en weerbare mannen. Dat laatste was belangrijk, omdat na de nederlagen bij Stalingrad en in Noord-Afrika de Duitsers ernstig rekening gingen houden met een geallieerde invasie.

e De April-meistaking

Op 29 april 1943 kwam het bevel aan alle vroegere militairen om zich weer te melden en om in krijgsgevangenschap te gaan. De reactie was een spontane werkstaking die begon in Hengelo en zich van daaruit verbreidde over grotedelen van Nederland (April-meistaking). Vooral werd er gestaakt in Noord- en Noordoost-Nederland.

Net als in februari 1941 waren de Duitsers verrast. Rauter reageerde met de afkondiging van het politiestandrecht, dat wil zeggen dat politie-officieren ter plaatse stakers konden veroordelen en eventueel terechtstellen.

Op stakers werd geschoten en willekeurig werden er stakers gegrepen. Sommigen van hen werden gefusilleerd, in totaal tachtig. Vijfennegentig mensen werden op straat doodgeschoten bij schietpartijen en vierhonderd mensen werden daarbij ernstig gewond. Vele honderden mensen werden voor kortere of langere tijd naar concentratiekampen gestuurd.

Tot ongeveer 4 mei werd er op verschillende plaatsen gestaakt en in Friesland hier en daar zelfs tot ongeveer 7 mei. Maar uiteindelijk moest men zwichten voor het Duitse geweld. Wat overbleef was bij sommigen een gevoel van moedeloosheid, bij anderen haat. De bereidheid om in ondergrondse organisaties verzet te gaan plegen of de bereidheid om deze organisaties te helpen, werd groter. De tijd van het optimisme, de kat uit de boom kijken of net doen of er niets aan de hand was, was definitief voorbij. Het volk was metde neus op de feiten gedrukt.

IV De houding van het Nederlandse volk

In grote lijnen kun je een onderscheid maken tussen collaboratie en verzet.  Collaboratie was samenwerken met de bezetter. Dat kon vrijwillig zijn, maar ook gedwongen. Ook het opvolgen van bevelen van de bezetter kunnen we rekenen onder collaboratie, omdat men, ook al was dat gedwongen, de bezetter meehielp bij het uitvoeren van zijn plannen. Verzet betekende dan dat men de bezetter tegenwerkte bij het uitvoeren van zijn plannen. Die plannen waren

 • de gelijkschakeling;

• de inschakeling van Nederlandse bedrijven en mensen in de Duitse oorlogseconomie (denk bijvoorbeeld aan de arbeidsinzet);

• de deportatie en vernietiging van joden en zigeuners;

• verhinderen dat steun gegeven werd aan groepen die vervolgd werden en dat steun gegeven werd aan vijanden van Duitsland.

Nu was het niet zo dat mensen óf collaboreerden óf zich verzetten. Heel dikwijls deden de mensen allebei. Denk bijvoorbeeld aan de man die gedwongen werd om in Duitsland te gaan werken, maar tegelijkertijd door langzaam-aan-acties, of door fouten te maken dat werk weer saboteerde denk aan de ambtenaar die aan de ene kant gedwongen moest samenwerken met de bezetter, maar tegelijkertijd maatregelen weer saboteerde of ontdook of die het ondergrondse verzet hielp aan documenten (bijv. blanco persoonsbewijzen).

a Het probleem van de collaboratie

Een volk dat bezet is, kan niet net doen of er geen bezetter is. Zo´n volk kan ook niet zeggen: wij werken niet meer want dan helpen we ook de bezetter. Dan zou er een grote chaos ontstaan, waarvan alleen het volk de dupe zou zijn. Het ging er dus niet om of men wel of niet met de bezetter zou samenwerken, maar met welke bedoeling men dat deed en tot hoever.

Volgens het Landoorlogreglementwas samenwerking geoorloofd, zolang de bezetter zich hield aan de wetten van het bezette land en het doel was de orde te handhaven, evenals het openbare leven. Verboden was samenwerking,  wanneer als gevolg daarvan het leger van de bezetter versterkt werd. Het was dus verboden om dienst te nemen in het leger van de bezetter of om wapens en munitie voor de bezetter te maken of om artikelen te produceren waardoor de militaire kracht van de bezetter versterkt werd.

Ambtenaren hadden de opdracht gekregen, al voor het uitbreken van de oorlog, om bij een bezetting op hun post te blijven en om medewerking te geven aan maatregelen van de bezetter of om wapens, omdat deze anders de gelegenheid zou krijgen om helemaal naar eigen idee op te treden. Alleen wanneer deambtenaar merkte dat hij door zijn medewerking op ontoelaatbare wijze bezetter steunde en op ontoelaatbare wijze schade toebracht aan het volk dan moest hij zijn medewerking weigeren.

Maar wie bepaalde wanneer iemand op ontoelaatbare wijze de bezetter steunde en op ontoelaatbare wijze schade toebracht aan zijn eigen volk? En wanneer je vond dat je door mee te werken inderdaad het belang van het volk op ontoelaatbare wijze schaadde, kon je dan toch maar´beter niet uiterlijk blijven meewerken en tegelijkertijd proberen de maatregelen zoveel mogelijk te ontduiken of te saboteren?

Want werd je ontslagen, dan werd je vervangen door iemand die van harte bereid was om de bezetter te helpen.Nemen we een ander voorbeeld. Door de oorlog dreigde in Nederland een grote werkloosheid te ontstaan. Nederland verloor zijn overzeese afzetmarkten en kon ook geen grondstoffen van overzee aanvoeren. Voor de aanvoer van grondstoffen uit Europa en voor de afzet van producten  in Europa was men afhankelijk van de toestemming van de bezetter. Toen kwamen de Duitsers met hun orders en zij waren bereid daarbij voor de nodige grondstoffen te zorgen. Moest men die orders nu aannemen of weigeren? Bij weigeren zouden de bedrijven door de bezetter overgenomen worden, zou de werkloosheid sterk toenemen en zouden de werklozen gedwongen worden om in Duitsland te gaan werken. Men weigerde niet en voerde de orders uit. Wij spreken in dit geval van collaboratie uit zelfbehoud.

De grote moeilijkheid was dat men wist dat men door het uitvoeren van de orders Duitsland ook militair zou steunen. Het was nl. niet mogelijk om na te gaan of bepaalde produkten bestemd waren voor burgers of voor militairen.

Men spreekt daarom wel over degenen die `fouten maakten´, maar dat deden met de bedoeling om het volk zoveel mogelijk te beschermen en daarom ook probeerden om de opdrachten zoveel als mogelijk was te ontduiken en waardeloos te maken of te verzachten, en over degenen die `fout´ waren, dat wil zeggen degenen die bereidwillig de bezetter steunden en daarmee samenwerkten.

Tot de laatste kun je rekenen:

• de ambtenaren die zonder kritiek de Duitsers van dienst waren;

• de ondernemers die om winst te maken graag Duitse orders accepteerden en er zelfs om vroegen, zoals bijvoorbeeld een aantal bunkerbouwers die, zonder

dat zij daartoe gedwongen waren, Duitse verdedigingswerken aanlegden; • degenen die vrijwillig dienstnamen in Duitse legeronderdelen, zoals het Vrijwilligerslegioen Nederland, dat opgericht werd na de Duitse inval in de Sowjet-Unie (juni 1941);

• degenen die vrijwillig lid werden van speciale politiekorpsen, zoals de Vrijwillige Hulppolitie, die de Duitsers behulpzaam was bij het opsporen van ondergedoken joden, of de Landwacht, waarvan de leden de bevoegdheid hadden om mensen aan te houden, te controleren en om goederen (bijvoorbeeld voedsel dat men bij de boeren gekocht had) in beslag te nemen; • degenen die vrijwillig hun diensten aanboden aan de Sicherheitsdienst en als naziprovocateurs probeerden binnen te dringen in de ondergrondse verzetsorganisaties;

• de verklikkers.

b De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland

memo hfst 8 afb 19

In de ogen van het Nederlandse volk waren de NSB-ers volkomen `fout´. We hebben al gezien dat zij beschouwd werden als de landverraders van mei 1940 en dat idee, werd alleen maar versterkt omdat zij vrijwillig hun diensten aan de bezetter aanboden. Men ergerde zich aan de demonstratieve marsen en bijeenkomsten van de Weerbaarheidsafdeling (WA) en de Jeugdstorm, de jongerenafdeling, en aan de trouw die men betuigde aan Hitler en het nationaal-socialisme. Men vreesde dat de bezetter een NSB-regering in Nederland zou vestigen. Maar we hebben al gezien dat de Duitsers daartoe niet bereid waren.

Wat men niet wist was, dat er binnen de NSB grote spanningen Mussert was voorstander van een `Germaanse Statenbond´, dat wil zeggen een federatie van `germaanse´ staten, zoals Noorwegen, Denemarke en Vlaanderen, onder leiding van Duitsland. Maar de aangesloten staten, zouden een deel van hun zelfstandigheid moeten behouden. Tegenover Mussert en zijn aanhangers stond binnen de NSB de `Germaanse SS in Nederland´ die Nederland wilde laten opgaan in het Groot-Duitse Rijk. In mei/juni 1943 kwam het tot een uitbarsting. Mussert veroordeelde scherp het idee van een opgaan van Nederland in Duitsland als een´imperialistisch streven en stelde dat degenen die dat nastreefden maar beter de NSB konden verlaten. De Duitsers susten de ruzie, omdat zij geen belang haden bij een breuk.

Voor de NSB-ers bestond er geen weg terug. Veel mensen verheugden zich al op de dag van de bevrijding, bijltjesdag, waarop ze op hardhandige wijze zouden afrekenen met die verraders. Begin september 1944 toen de geallieerde legers de grenzen van Nederland naderden, vluchtten duizenden NSB-ers in paniek richting Duitsland. Van een beweging was sindsdien nauwelijks sprake meer.

c De illegaliteit

Lijnrecht tegenover de bezetter stond de illegaliteit, de verboden (= illegale) en daarom geheime (= ondergrondse) organisaties. De meeste ondergrondse organisaties waren verzetsorganisaties .

Een organisatie die tot de illegaliteit gerekend wordt, maar minder eeen  verzetsorganisatie was, was de Ordedienst (OD). De OD was opgericht door oud-militairen met het doel een gewapende macht te vormen die in actie zou komen op het moment dat de bezetter zich zou terugtrekken. De angst bestond dat er op dat moment wanorde zou ontstaan en dat bepaalde groepen (men dacht vooral aan de communisten) daarvan zouden profiteren om zich van de macht meester te maken. Als zodanig was de OD geen verzetsorganisatie. Maar wel hielden OD-ers zich met verzetsactiviteiten bezig. Ook had de OD zelf een spionage-afdeling die zich ook met militair spionage bezighield (en dat is wel een vorm van verzet) en tegen het einde van de bezetting ging de OD zich voorbereiden op actieve strijd tegen de bezetter. Wat voor soorten verzet kan men onderscheiden?

• Op de eerste plaats was dat het geestelijk verzet, dat wil zeggen verzet tegen  het streven van de bezetter om het volk nationaalsocialistische opvattingen op  te dringen. Geestelijk verzet werd geboden door ondergrondse organisaties van  kerken, protestants-christelijk onderwijs, studenten, hoogleraren, artsen en van  opgeheven politieke partijen. Zij gaven instructies aan hun ´bovengrondse´groepsgenoten. Met geestelijk verzet hielden zich vooral ook bezig ondergrondse bladen, de ondergrondse pers, zoals `De Waarheid´ (communistisch), `Het Parool (socialistisch), `Vrij Nederland´ (socialistisch) `Christofoor´ (katholiek) en `Trouw´(protestants-christelijk), om maar enkele  van de vele tientallen bladen te noemen. Het waren vooral opiniebladen. Zij gaven meningen over het nationaalsocialisme met de bedoeling het Nederlandse volk weerbaar te maken en op te roepen tot een verzetshouding.  

* Op de tweede plaats was er het onderduikwerk, dus de hulp aan mensen die door de bezetter vervolgd werden. In het begin ging het nog slechts om tientallen mensen, maar in de loop van de jaren groeide het aantal mensen dat vervolgd werd en wilde onderduiken aan tot honderdduizenden. Het meest bekend was de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (L0). Hetonderduikwerk was een omvangrijk werk. Niet alleen moesten onderduikadressen gevonden worden, maar ook moest ervoor gezorgd worden dat degenen die onderduikers opnamen een vergoeding kregen voor de kosten van onderhoud. Dikwijls lieten de onderduikers ouders of een gezin of familieleden achter die door hen onderhouden werden. De LO verzamelde daarom ook geld om financiële steun te geven.

Daarnaast werd geld verstrekt door het Nationaal Steun Fonds (NSF). Het NSF was een soort bank van het ondergronds verzet. Zij leende op grote schaal geld en financierde daarmee het verzet. De regering in Londen stelde zich garant en beloofde na de bevrijding het geleende geld weer terug te betalen.Daarnaast moesten de onderduikers voorzien worden van valsepersoonsbewijzen en andere valse papieren, zoals de ´Ausweise´. De Ausweis was een document waarin verklaard werd door de bezetter dat de eigenaar ervan vrijgesteld was van bijvoorbeeld werk in Duitsland. Met het vervalsen hielden zich falsificatiegroepen bezig. Dikwijls kregen zij blancopersoonsbewijzen en andere papieren van betrouwbare ambtenaren.

Maar dat was nog niet voldoende. Er moest namelijk ook gezorgd worden voor bonkaarten. Daarvoor deed de LO een beroep op de Knokploegen (KP´s). Voorzover de Knokploegen wilden samenwerken met de LO werden zijsamengebracht in de Landelijke Knokploegen (LKP). De KP´s `kraakten´ distributiekantoren. Ook deden zij overvallen op bevolkingsregisters en Gewestelijke Arbeidsbureaus, waar kaartsystemen werden vernietigd of gestolen. Zo vernietigden zij weer aanwijzingen over de onderduikers. Duizenden mensen hebben zich met dit onderduikwerk beziggehouden. Zotelde de LO in de zomer van 1944 12000 tot 14000 vaste medewerkers die weer 300000 onderduikers verzorgden.

• Op de derde plaats hield het ondergronds verzet zich bezig met de ondermijning van de militaire kracht van de bezetter door militaire sabotage en door spionage. Tot de zomer van 1944 werden er betrekkelijk weinig aanslagen gepleegd op het Duitse leger. Maar de militaire sabotage werd vooral belangrijk toen de geallieerde legers de Nederlandse grenzen naderden. Zij hadden er toen alle belang bij dat de aanvoer van Duitse troepen en materieel gesaboteerd werd door het opblazen van spoorlijnen en het laten ontsporen van militaire treinen. Toen ook gingen de geallieerden op grotere schaal op geheime plaatsenwapens uitwerpen voor de Knokploegen (wapendroppings). De spionagegroepen gaven hun informatie door via geheime zenders of zij maakten van rapporten, kaarten, situatieschetsen, enz. microfoto´s, die via neutrale landen (Zwitserland, Zweden) naar Engeland werden gesmokkeld. De zenders werden meegebracht door geheime agenten, die gedropt werden.

• Op de vierde plaats waren er ondergrondse organisaties die zich bezighielden met hulp aan neergeschoten geallieerde vliegtuigbemanningen. In totaal hebben de groepen die zich met dit werk bezighielden zo´n 1500-2000 geallieerden opgevangen en via geheime wegen, met behulp van buitenlandse illegale organisaties, laten terugkeren naar Engeland.

Het staat hier allemaal zo koel beschreven, maar bedenk wel dat de ondergrondse verzetsmensen leefden onder een voortdurende druk. Dat gold er die een onderduiker naar zijn onderduikadres bracht, of de koerierster die berichten, maar soms ook wapens overbracht. Men liep altijd gevaar in handente vallen van de Sicherheitsdienst, die berucht was om de martelpraktijken die toegepast werden. Berucht waren de gevangenissen, zoals die in Scheveningen(in de volksmond Oranjehotel genoemd), en de concentratiekampen Vught en Amersfoort.

 Zie voor deel 2 CSE Nederland 1940-1949 Deel 2