VWO Paragraaf 3 Na Napoleon (1815-1848)

Leidende vraag: Welke invloed had de verlichting op de politieke cultuur na 1815?
Op het Congres van Wenen in 1815 werden de verworvenheden van de verlichting en de democratische revoluties zoveel mogelijk teruggedraaid. Uit verzet tegen deze restauratie ontstonden politieke stromingen als het liberalisme, socialisme en nationalisme.
Tijdens het Congres van Wenen kwamen vertegenwoordigers van ruim tweehonderd staten, staatjes en vorstenhuizen bij elkaar. Het waren de grote mogendheden (Rusland, Groot-Brittannië, Pruisen en Oostenrijk) die afspraken maakten en een machtsevenwicht in Europa bewerkstelligden. Ze probeerden de situatie van voor de Franse Revolutie zoveel mogelijk te herstellen.
Frankrijk werd een constitutionele monarchie, maar de vrijheden waren beperkt. Het parlement had weinig macht en de adel en geestelijk was daarin sterk vertegenwoordigd. Frankrijk werd teruggebracht tot de grenzen van 1792. Oostenrijk kreeg Noord-Italië, Pruisen het Rijnland en de Zuidelijke Nederlanden werden aan het nieuwe koninkrijk der Nederlanden toegewezen.
Het Congres van Verona
Het machtsevenwicht werd desnoods militair afgedwongen. De samenwerking tussen de mogendheden werd het Concert van Europa genoemd. Frankrijk sloot zich daar vanaf 1818 bij aan. Tijdens het Congres van Verona (1822) was het belangrijkste onderwerp de situatie in Spanje. De na de nederlaag van Napoleon teruggekeerde koning herstelde het absolutisme en de standenstaat, daarmee de grondwet negerend. Militairen dwongen hem echter in 1820 de grondwet te aanvaarden. De grote mogendheden vonden dat men moest optreden,behalve Groot-Brittannië. Dat had andere motieven namelijk de angst voor verlies van de handel met de nieuw ontstane landen (de voormalige Spaanse gebieden in Zuid- en Midden-Amerika). De andere landen vonden dat Spanje deze gebieden moest terugkrijgen. Dat lukte Spanje niet maar de absolute macht in Spanje werd hersteld. De Fransen dwongen dat militair af.
Na de Franse invasie in Spanje publiceerde een Britse krant 'het geheime verdrag van Verona'. Daaruit zou blijken dat de grote mogendheden zouden hebben afgesproken om in heel Europa een einde te maken aan persvrijheid en aan regeringen die steunden op een volksvertegenwoordiging. Maar 'het geheime verdrag van Verona' bleek een verzinsel. Maar omdat veel kranten het overnamen droeg het bij aan het verzet tegen de restauratie.
Liberalen, socialisten en nationalisten
Het liberalisme en socialisme ontstonden in reactie op de restauratie. Beide gingen uit van de maakbaarheid van de samenleving. Liberalen wilden een constitutionele monarchie met persvrijheid, vrijheid van godsdienst en andere vrijheden. Voor volkssoevereiniteit maar alleen kiesrecht voor de ontwikkelde burger. Waren voor vrijheid van het individu die ze wilden beschermen tegen de regelzucht van de staat.
Socialisten legden de nadruk op het gelijkheidsideaal. Naast gelijke rechten voor iedereen wilden ze ook sociaaleconomische gelijkheid. Een sterke staat moest daarvoor zorgen. Bij volkssoevereiniteit dachten ze aan algemeen mannenkiesrecht en geen koninkrijk maar een republiek.
Volkssoevereiniteit leidde ook tot nationalisme
Elk volk met een eigen taal, cultuur en verleden streefde naar een eigen staat. Bij volkeren die nog geen eigen staat vormden leidde dat tot verzet tegen de restauratie. Een voorbeeld was Duitsland dat uit tientallen staatjes bestond.
De Belgische Opstand
Men probeerde de verlichte ideeën te onderdrukken, maar doordat burgers zich steeds meer verenigden in clubs en genootschappen waar men kennis nam van berichten in de kranten, lukte dat steeds minder. De publieke opinie werd steeds belangrijker. Mede daardoor ontstonden revoluties die tegen de restauratie waren gericht.
In juli 1830 brak er in Frankrijk een revolutie uit die de Bourbons afzetten en de liberalen schoven een nieuwe koning naar voren, de populaire hertog van Orleans. Deze nieuwe burgerkoning beloofde het kiesrecht uit te breiden en de burgerlijke vrijheden te respecteren.
In de Zuidelijke Nederlanden brak er een opstand uit tegen de 'Hollandse koning Willem I. De zuidelijke Nederlanden waren in 1815 bij de Noordelijke Nederlanden gevoegd om zo Frankrijk beter te kunnen behoeden voor nieuwe veroveringen. men eiste meer invloed, persvrijheid, minder invloed van de koning en meer invloed van het parlement. Net als in Frankrijk maakten de liberalen gebruik van de situatie en stelden burgerwachten in. Ze eisten concessies van Willem I, maar die reageerde door er het leger op af te sturen. De opstandelingen riepen de onafhankelijke staat België uit en na verkiezingen vormden ze een constitutionele monarchie met grote invloed van het parlement.
Willem I vroeg steun aan de grote mogendheden, maar deze steunden hem niet. Na een poging om militair orde op zaken te stellen moest Willem I zich er bij neer leggen België werd een onafhankelijke staat.
Het Frankfurter parlement
Nadat in 1848 in Parijs opnieuw een revolutie plaatsvond, waarbij de koning werd afgezet werd daar een democratische republiek uitgeroepen met algemeen mannenkiesrecht. Deze revolutie was het startsein in heel Europa tot volksopstanden.
In de Duitse staten eisten liberalen en nationalisten de vorming van een Duitse staat met een grondwet, burgerlijke vrijheden en macht voor het parlement. Hoewel er tijdens een bijeenkomst in Frankfurt men het op 28 maart 1849 eens werd over een nationale grondwet, bleek dat de schrik voor volksopstanden bij de vorsten voorbij was. Liberalen werden met behulp van het leger uit de regeringen gezet en uiteindelijk kwam er in de praktijk niets van terecht.
De socialistische revolutie
De revoluties in 1830 en 1848 waren ontstaan omdat veel mensen in misère leefden. Maar die revoluties waren vooral in het belang van de liberalen en niet van de socialisten. De liberalen deden liever zaken met de machthebbers dan dat ze de macht deelden met de gevreesde socialisten.
Het was Karl Marx die tijdens de revolutie van 1848 tot de conclusie kwam in zijn Communistisch Manifest, dat de arbeiders hun lot in eigen hand moesten nemen. Hij toonde aan dat in de hele geschiedenis er sprake was van het feit dat de bezittende klasse (bourgeoisie) tegenover de niet-bezittende klasse (proletariaat) stond en zou blijven staan als er geen revolutie kwam.
De niet-bezittende klasse moest de macht overnemen en de productiemiddelen in handen van de gemeenschap brengen.